ECLI:NL:GHDHA:2020:1975

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
2200077619
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met veroordeling tot gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging na fatale steekpartij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor doodslag, waarbij hij op 20 januari 2018 in Capelle aan den IJssel het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], met een mes heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De verdachte had eerder al een conflict met het slachtoffer en was op de fatale dag naar de woning van het slachtoffer gegaan, waar een woordenwisseling en een fysieke confrontatie plaatsvonden. Het hof oordeelde dat het gedrag van het slachtoffer, die met een mes op de verdachte afkwam, niet als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding kon worden beschouwd, waardoor het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte werd verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, gezien de ernst van het feit en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De vordering van de benadeelde partij, de dochter van het slachtoffer, tot schadevergoeding is integraal toegewezen, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer: 10-660047-18
Datum uitspraak: 14 oktober 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1987,
thans gedetineerd in [PI] te [plaats]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is aan de verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. Bovendien zijn met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en de
inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen beslissingen genomen als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 januari 2018 te Capelle aan den IJssel opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met één of meer mes(sen), althans scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), die Ooft meermalen, althans éénmaal, in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de beslissing inzake de vordering van de benadeelde partij en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, deze vordering geheel zal toewijzen tot een bedrag van € 15.709,58,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks20 januari 2018 te Capelle aan den IJssel opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met één
of meermes
(sen), althans scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en),die Ooft meermalen
, althans éénmaal,in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Noodweer/noodweerexces
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, zoals vervat in de overgelegde pleitnotities, bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt, en dat hij daarom dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd, dan wel ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
Op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
De verdachte woonde enige tijd in de woning [adres] te Capelle aan den IJssel, waar ook het latere slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) woonde. De verstandhouding tussen hen was in de aanloop naar het ten laste gelegde steekincident niet goed.
De verdachte had de woning inmiddels verlaten en wilde nog enkele van zijn spullen terug. Op 19 januari 2018, de dag voor het fatale steekincident, ging de verdachte bij de woning langs, om deze spullen op te halen. Dit bezoek verliep grimmig. De verdachte gedroeg zich agressief en bedreigde onder andere een van zijn voormalige huisgenoten.
De dag erna, op 20 januari 2018, ging de verdachte met twee bekenden van hem, [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2]), weer naar de woning, nu om zijn televisie op te halen. Ook wilde hij [slachtoffer] aanspreken op zijn gedrag jegens hem. [slachtoffer]zover e woord wilde hebben enz, tn ewt vrees een mes in de bank had gestopt verdachte en bang voor hem was, XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXO[slacht, die bang was voor de verdachte en hem niet zonder meer wilde binnenlaten, belde daarop de huisbaas om te overleggen wat te doen. [slachtoffer] deed vervolgens de deur voor de verdachte open. [getuige 1] pakte de televisie uit de inpandige berging en gaf deze aan [getuige 2], die daarmee de tuin inliep. De verdachte ging ondertussen samen met [getuige 1] de woonkamer binnen, waar [slachtoffer] op de bank TV zat te kijken. Daar ontstond een woordenwisseling tussen de verdachte en [slachtoffer]. De verdachte en [betrokkene 1] stonden op dat moment dichtbij [slachtoffer].
De verdachte sloeg [slachtoffer] vervolgens drie maal in het gezicht. Bij een van die klappen vloog de bril van [slachtoffer] van zijn gezicht af in de richting van de hal/keuken.
[slachtoffer] pakte vervolgens een mes uit de bank en stond op. [getuige 1] liep toen de woning uit. De verdachte deed een paar stappen achteruit. [slachtoffer] kwam met het mes in zijn rechterhand op de verdachte af.
De verdachte stak [slachtoffer] vervolgens meerdere malen in zijn lichaam, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden.
Bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden heeft het hof onder meer gebruik gemaakt van de verklaringen van [getuige 1]. Het hof acht niet aannemelijk dat deze getuige in strijd met de waarheid heeft verklaard dat de verdachte [slachtoffer] heeft geslagen. [getuige 1] had geen belang bij een dergelijke verklaring en bovendien vindt zijn verklaring bevestiging in het dossier, nu de bril van het slachtoffer is gevonden onder een eetkamerstoel.
Het hof stelt vast dat [slachtoffer], nadat hij de voordeur had geopend, teruggegaan is naar de woonkamer en daar op de bank heeft plaatsgenomen. Nu de televisie die de verdachte kwam halen zich niet in de woonkamer bevond, behoefden de verdachte en [slachtoffer] geen contact met elkaar te hebben. [slachtoffer] wilde dat kennelijk ook niet, gelet op hetgeen de vorige dag was gebeurd en zijn telefonisch overleg met de huisbaas toen de verdachte voor de deur stond. De verdachte daarentegen koos ervoor om naar [slachtoffer] toe te gaan om hem met zijn houding te confronteren. Dit heeft er na een woordenwisseling toe geleid dat de verdachte [slachtoffer] fysiek heeft aangevallen. Daarbij was sprake van overwicht aan de zijde van de verdachte doordat hij stond en [slachtoffer] zat, welk overwicht nog werd versterkt door de aanwezigheid van [getuige 1]. Onder deze omstandigheden moet het slaan door de verdachte worden beschouwd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer]. De daarop volgende handelingen van [slachtoffer] dienen naar het oordeel van het hof te worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Deze voldoen onder de hiervoor weergegeven omstandigheden aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Aan de zijde van [slachtoffer] was derhalve sprake van noodweer. Het dreigen met het mes door Ooft kan dan ook niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte waartegen de verdachte zich mocht en moest verdedigen.
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Het beroep op noodweerexces kan daarom evenmin slagen. Het verweer wordt verworpen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Nu de verdachte wel heeft verklaard dat hij het slachtoffer op
20 januari 2018 te Capelle aan den IJssel meerdere malen in de linkerzij heeft gestoken, maar niet dat hij het slachtoffer links in de hals/het gelaat en de linkerborstkas heeft gestoken, volgt uit zijn verklaringen niet zonder meer dat hij de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Naar het oordeel van het hof kan het echter niet anders dan dat de verdachte alle steekwonden, en derhalve ook de verwondingen aan de hals/het gelaat en de linkerborstkas van het slachtoffer met het mes heeft toegebracht, nu het dossier geen aanknopingspunten biedt voor een ander scenario.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

doodslag.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte
Er zijn ook overigens geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte en het ten laste gelegde uitsluiten. Het feit en de verdachte zijn dus strafbaar.
Motivering van de straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft door meerdere malen met een mes op het slachtoffer in te steken het slachtoffer van zijn leven beroofd en zich aldus schuldig gemaakt aan doodslag.
Het opzettelijk nemen van het leven van een ander - diens meest kostbare bezit - behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Daarenboven wordt door een dergelijk gewelddadig feit de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar verdriet aangedaan. De dochter van het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep gebruik gemaakt van haar spreekrecht en uitgesproken hoe zeer zij haar vader mist en hoeveel verdriet zij nog iedere dag ervaart als gevolg van dat gemis.
Een dergelijk feit veroorzaakt ook meer in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft omtrent de persoon van de verdachte acht geslagen op de rapportage Pro Justitia van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC-rapport) d.d. 19 november 2018 opgemaakt en ondertekend door dr. D.J. Vinkers, psychiater, en drs.
J. Heerschop, GZ-psycholoog. Nu de verdachte grotendeels heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek, in welke weigering de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft volhard, beschouwt het hof de verdachte als een zogeheten ‘weigerende observandus’, zodat de vereisten van artikel 37a, derde van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) blijkens het vierde lid van dat wetsartikel niet van toepassing zijn.
Ondanks dat de verdachte zijn medewerking aan het onderzoek in het PBC grotendeels heeft geweigerd, is door de beschikbare rapportages, de milieurapportage, de observatie en de -korte- contacten met de psychiater en de psycholoog voldoende informatie naar voren gekomen om te kunnen concluderen dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Het langdurige patroon van een parasitaire levensstijl, geen vast werk of daginvulling, prikkelbaarheid en agressieregulatieproblemen, beperkte empathie, krenkbaarheid en wantrouwen, gebrekkige frustratietolerantie, en het snel vermoeden van verborgen kritiek of bedreigingen wijst op de mogelijke aanwezigheid van antisociale, narcistische en/of paranoïde persoonlijkheidsproblematiek bij de verdachte. Er zijn, met name in het contact, ook aanwijzingen voor borderline
persoonlijkheidsproblematiek.
De verdachte lijkt een zeer beperkt inzicht in en matig besef van zijn problemen te hebben.
Volgens de psycholoog is, terugkijkend op het leven van de verdachte, te zeggen dat er in ieder geval sinds zijn twaalfde levensjaar sprake is van disfunctioneren op verschillende levensgebieden. De verdachte heeft moeite met autoriteit, is opvliegend van karakter en heeft in ieder geval tweemaal een conflictueuze partnerrelatie gehad waarin ook sprake was van fysiek geweld. Verder komt de verdachte naar voren als iemand die moeite heeft mensen te vertrouwen en die een vijandig wereldbeeld heeft. Hij lijkt moeilijk van zijn overtuigingen over de ander af te brengen te zijn. Hulpverlening is nooit daadwerkelijk tot stand gekomen, doordat de verdachte zich ontkennend en weinig coöperatief opstelt.
Gezien het pervasieve en chronisch aanwezige karakter van verdachtes gebrekkige ontwikkeling, was deze problematiek volgens de deskundigen ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Het herhalingsrisico op gewelddadig gedrag wordt op basis van de gestructureerde risicotaxaties (HCR-20V3 en SAPROF) door de psychiater en de psycholoog als hoog ingeschat, zonder dat daar voldoende beschermende factoren tegenover staan.
Het hof heeft naast het rapport van het Pieter Baan Centrum de Pro Justitia rapporten van drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog, en dr. D.J. Vinkers, psychiater, d.d. 20 maart 2018 in aanmerking genomen, alsmede het advies van Reclassering Nederland d.d. 7 mei 2018. Ook heeft het hof acht geslagen op het Pro Justitia rapport van de GZ-psycholoog drs. N. van der Weegen d.d. 20 maart 2020 en het bericht van Reclassering Nederland d.d. 3 april 2020.
Maatregel
Met de rechtbank acht het hof zich op grond van het door de deskundigen van het PBC uitgebrachte rapport en de andere rapporten die zich in het dossier bevinden voldoende geïnformeerd om zich een beeld te kunnen vormen van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit.
De bevindingen en conclusies van deze deskundigen ten aanzien van de bij de verdachte bestaande gebrekkige ontwikkeling neemt het hof over en maakt het hof tot de zijne.
Het hof komt op basis daarvan tot het oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Voorts is het hof van oordeel dat die gebrekkige ontwikkeling de gedragskeuzen en het handelen van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde zodanig hebben beïnvloed dat de feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Gelet op de uitkomst van de vorengenoemde risicotaxaties van het PBC en het Uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven, is er naar het oordeel van het hof sprake van gevaar voor herhaling van gewelddadig gedrag.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat, gezien deze eerdere veroordelingen voor geweldsmisdrijven en de thans bewezenverklaarde doodslag, zijnde de ultieme vorm van geweld in de vorm van een levensdelict, het door de verdachte gebruikte geweld toeneemt in intensiteit.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het feit - een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld - alsmede hetgeen hiervoor omtrent de persoon van de verdachte is overwogen, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling eist.
Vervolgens ligt aan het hof de vraag voor of een terbeschikkingstelling met voorwaarden dan wel met verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd.
Gezien de bevindingen en conclusies van de deskundigen van het PBC is er bij de verdachte sprake van ernstige problematiek, maar heeft hij matig probleembesef en zelfinzicht.
Nu de verdachte grotendeels heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan alle onderzoeken door gedragsdeskundigen en de reclassering, is niet gebleken van een bij de verdachte bestaande bereidheid zijn problematiek onder ogen te zien en hieraan te werken. Daarbij betrekt het hof de langdurige geschiedenis van hulpverlening, die onvoldoende tot resultaat heeft geleid. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep expliciet te kennen heeft gegeven dat hij vindt dat een behandeling niet nodig is.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet toereikend is om de problematiek van de verdachte te behandelen.
Daar komt bovendien bij dat de ernst van het onderhavige feit noopt tot oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur en art. 38, derde lid Sr terbeschikkingstelling met voorwaarden alleen mogelijk maakt bij een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaar.
Het hof komt alles afwegende tot het oordeel dat de veiligheid van anderen vereist dat de verdachte in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Straf
Het hof acht, naast de genoemde maatregel, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de verminderde mate van toerekenbaarheid, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren een passende en geboden strafrechtelijke reactie.
Beslag
Het hof zal ten aanzien van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 9 genoemde voorwerpen, te weten negen messen, gelasten dat deze worden teruggegeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Vordering tot schadevergoeding L.N. Ooft
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 5.709,58, ter zake van materiële schade, bestaande uit
€ 5.372,99 voor kosten met betrekking tot de uitvaart en reiskosten en een bedrag van € 336,00 met betrekking tot medicatie als gevolg van shockschade alsmede tot een bedrag van € 10.000,00 ter zake van immateriële schade, bestaande uit shockschade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft, zoals reeds overwogen, geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag van de algehele voldoening.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Shockschade
Het hof stelt voorop dat voor vergoeding van shockschade op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarbij moet komen vast te staan dat dit geestelijk letsel is ontstaan als gevolg van het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, waardoor een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond (Hoge Raad 22 februari 2002, NJ 2002, 240).
Uit de stukken in het dossier volgt dat de benadeelde partij, de dochter van het slachtoffer, haar vader heeft moeten identificeren en daarbij verwondingen aan het lichaam van haar vader ten gevolge van het steekincident heeft gezien. Voorts heeft de benadeelde partij de woning van haar vader gezien in de staat waarin deze verkeerde na het steekincident waarbij haar vader is gedood.
Daarmee staat naar het oordeel van het hof vast dat sprake is geweest van een directe confrontatie met (de gevolgen van) het feit. Deze omstandigheden hebben een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij teweeg gebracht, zoals blijkt uit de toelichting op de vordering.
Ten behoeve van de behandeling in hoger beroep zijn namens de benadeelde partij stukken van Psyq in het geding gebracht ter onderbouwing van de gestelde geestelijke schade.
Volgens die stukken, ondertekend door een psycholoog, een GZ-psycholoog en een psychiater, is de benadeelde partij sinds 31 mei 2018 bij hen in behandeling en is bij haar een posttraumatische stressstoornis vastgesteld. Sinds de dood van haar vader heeft zij last van nachtmerries en wordt zij paniekerig bij het zien van messen en rode wijn. Ter zitting is daaraan toegevoegd dat de benadeelde partij deze klachten heeft sinds de dood van haar vader.
Het hof acht hiermee voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld veroorzaakt door de confrontatie met de gevolgen van het bewezen verklaarde. Mede gelet op de toelichting die de benadeelde partij heeft gegeven op de relatie tussen haar en haar vader is het hof voorts van oordeel dat sprake is van een nauwe affectieve relatie.
Nu is voldaan aan de eisen voor toekenning, is het hof van oordeel dat de gevorderde vergoeding voor shockschade dient te worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij voorts aangetoond dat de overige gestelde materiële schade, bestaande uit kosten die samenhangen met de uitvaart en medicatiekosten, is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve integraal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 15.709,58 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten negen messen, als genummerd 1 tot en met 9 op de in het dossier gevoegde beslaglijst, aan diegene(n) onder wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende(n) aangemerkt kunnen worden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.709,58 (vijftienduizend zevenhonderdnegen euro en achtenvijftig cent) bestaande uit € 5.709,58 (vijfduizend zevenhonderdnegen euro en achtenvijftig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.709,58 (vijftienduizend zevenhonderdnegen euro en achtenvijftig cent) bestaande uit € 5.709,58 (vijfduizend zevenhonderdnegen euro en achtenvijftig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 113 (honderddertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 januari 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul,
mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. F.P. Geelhoed, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2020.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.