ECLI:NL:GHDHA:2020:1930

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
200.242.620/03
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voeging en tussenkomst in civiele procedure met betrekking tot onrechtmatige daad en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van Agora Shipping & Trading B.V. en andere appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had de vorderingen van [Z] toegewezen, die stelde dat [X] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor schade die hij heeft geleden door onrechtmatig handelen van [X] als bestuurder van Agora. Agora c.s. vorderden in hoger beroep dat het hof de afwijzing van hun verzoek tot voeging of tussenkomst zou vernietigen. Het hof oordeelde dat Agora onvoldoende belang had bij de tussenkomst, omdat de vorderingen van [Z] niet direct samenhingen met de schade die Agora zou hebben geleden. Het hof concludeerde dat de grieven van Agora c.s. falen en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij Agora c.s. in de kosten van het hoger beroep werden veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een voldoende belang bij verzoeken tot voeging of tussenkomst in civiele procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.242.620/03
Zaaknummer rechtbank : C/10/546809 / HA ZA 18-294
arrest van 20 oktober 2020
inzake

1.Agora Shipping & Trading B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

2. [appellant 2],

wonende te [woonplaats],

3. [appellant 3],

wonende te [woonplaats],

4. RTMO Logistics B.V.,

gevestigd te Rotterdam

5. AGO Holding B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: Agora c.s. (waar het appellanten 1-5 betreft), Agora (waar het appellant 1 betreft) en [X] c.s. (waar het appellanten 2-5 betreft),
advocaat: mr. M.J.G. Smit te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], Russische Federatie,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [Z],
advocaat: mr. B.J. van Egmond te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
Bij exploot van 13 juli 2018 zijn Agora c.s. in hoger beroep gekomen van een tussen partijen gewezen vonnis in incident van de rechtbank Rotterdam van 16 mei 2018. Agora c.s. hebben in de appeldagvaarding drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en hebben een productie overgelegd.
1.2
Bij memorie van antwoord heeft [Z] de grieven bestreden.
1.3
Partijen hebben op 1 september 2020 hun zaak doen bepleiten door hun advocaten aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
1.4
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

2.Inleiding

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
  • i) Agora is in 2012 opgericht. Zij heeft drie aandeelhouders, waaronder [X] en [Z]. [X] is bestuurder van Agora.
  • ii) Agora is als tussenpersoon actief op de markt van nationaal en internationaal goederenvervoer. Haar bedrijfsactiviteiten bestaan uit (logistieke) dienstverlening bij transportopdrachten. Agora rekent voor haar dienstverlening een bemiddelingsvergoeding aan haar opdrachtgevers.
  • iii) In 2015 heeft [appellant 3] (de echtgenote van [X] en werkneemster van Agora) AGO opgericht. Zij is enig aandeelhouder en bestuurder van AGO. AGO heeft vervolgens RTMO opgericht. AGO is enig aandeelhouder en bestuurder van RTMO.
2.2
[Z] heeft op 1 juni 2017 [X] c.s. gedagvaard. Hij heeft een verklaring voor recht gevorderd inhoudend dat [X] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van een door hen gepleegde onrechtmatige daad. Verder heeft [Z] gevorderd dat [X] c.s. worden veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat.
2.3
[Z] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat [X], als bestuurder van Agora, klanten van Agora heeft bewogen om zaken te doen met RTMO, in plaats van met Agora, dat hij de aan Agora verstrekte opdrachten heeft doorgesluisd naar RTMO en de omzet bij RTMO heeft laten belanden, dat hij [appellant 3] heeft toegestaan RTMO op te richten met als oogmerk om deze vennootschap te laten concurreren met Agora en dat hij geen stappen heeft ondernomen om een ex-werknemer van Agora aan zijn of haar contractuele verplichtingen jegens Agora te houden. Volgens [Z] benadeelt [X] op deze wijze niet alleen Agora maar ook de (andere) aandeelhouders van Agora. Er is sprake van onbehoorlijk handelen door [X] (art. 2:9 BW). Ook wordt het belang van Agora en de aan haar verbonden onderneming ernstig geschaad (art. 2:239 lid 5 BW).
2.4
Ten aanzien van RTMO, AGO en [appellant 3] heeft [Z] aangevoerd dat de onderneming van RTMO is opgezet met het oogmerk de klantenkring van Agora over te hevelen naar de nieuwe onderneming. Er wordt geprofiteerd van de onrechtmatige handelwijze van [X]. Verder heeft [appellant 3] in strijd gehandeld met de geheimhoudingsverplichting die uit haar arbeidsovereenkomst voortvloeit, aldus [Z].
2.5
De rechtbank heeft op 14 februari 2017 de vorderingen van [Z] bij verstek toegewezen.
2.6
Hierop zijn [X] c.s. in verzet gekomen.
2.7
De door [X] c.s. uitgebrachte verzetdagvaarding houdt tevens een incidentele vordering in die strekt tot voeging of tussenkomst door Agora. In dit hoger beroep gaat het om deze incidentele vordering. Verder vordert Agora – voor het geval haar vordering tot tussenkomst wordt toegewezen – dat [Z] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 487.415,37 aan haar, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Agora onderbouwt deze vordering met de stelling dat [Z] de feitelijk bestuurder is van een aantal buitenlandse vennootschappen (RefTeam en Multinational LP) die met Agora hebben gecontracteerd. De vordering van Agora ziet op facturen die deze vennootschappen onbetaald hebben gelaten en waarvoor [Z] volgens Agora aansprakelijk is.
2.8
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vordering in het incident afgewezen omdat – kort gezegd – Agora onvoldoende belang heeft bij voeging of tussenkomst. Agora is veroordeeld in de kosten van het incident aan de zijde van [Z]. In de hoofdzaak heeft de rechtbank een mondelinge behandeling gelast. De hoofdzaak is vervolgens aangehouden in afwachting van de uitkomst van dit hoger beroep.
2.9
In hoger beroep hebben Agora c.s. geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, voor zover gewezen in het incident, en tot toewijzing van de incidentele vordering.
2.1
[Z] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging.

3.Beoordeling van het beroep

3.1
Het hof constateert dat ook [X] c.s. in hoger beroep zijn gekomen tegen de afwijzing van de incidentele vordering van Agora tot voeging of tussenkomst. Het hof zal [X] c.s. evenwel niet-ontvankelijk verklaren in hun hoger beroep. De reden hiervoor is dat zij niet de partij zijn die de incidentele vordering heeft ingesteld die door de rechtbank is afgewezen. Ook hebben zij geen eigen belang bij voeging of tussenkomst door Agora, zij hebben althans niet afdoende toegelicht welk belang zij daarbij hebben.
3.2
Grief 1 houdt in dat de rechtbank ten onrechte de vordering tot tussenkomst heeft afgewezen. Agora heeft dit standpunt als volgt toegelicht. Volgens Agora gebruikt [Z] de vennootschappen RefTeam en/of Multinational LP als structuren om te voorkomen dat Agora openstaande vorderingen bij die vennootschappen incasseert. Hiervoor kan [Z], als feitelijk bestuurder van deze vennootschappen, aansprakelijk worden gesteld. [Z] heeft namelijk zelf opdracht gegeven tot het verrichten van logistieke diensten door Agora, maar door “de structurenopzet” voorkomt hij dat de facturen van Agora worden betaald. [Z] is daarom in privé aansprakelijk voor de openstaande vorderingen van Agora op RefTeam en/of Multinational LP.
3.3
Ingevolge art. 217 Rv kan eenieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. Bij tussenkomst gaat het erom dat de tussenkomende partij een vordering instelt tegen een of beide oorspronkelijke procespartijen. De vraag die moet worden beantwoord is of na afweging van alle betrokken belangen, waaronder dat van voorkoming van tegenstrijdige beslissingen, toelating van de tussenkomende partij de voorkeur verdient boven diens verwijzing naar een afzonderlijke procedure. Daarbij geldt dat het voldoende is indien de tussenkomende partij nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitspraak in het hoofdgeding.
3.4
Naar het oordeel van het hof hangt het voornemen van Agora om [Z] aan te spreken ter zake van openstaande facturen onvoldoende samen met de schadevergoedingsvordering die [Z] heeft ingesteld tegen [X] c.s. en ontbreekt in zoverre een voldoende belang bij tussenkomst. De vordering van [Z] is erop gebaseerd dat [X] c.s. [Z] schade hebben berokkend door klanten van Agora over te hevelen naar RTMO. Het valt niet in te zien waarom de toe- of afwijzing van [Z] vordering jegens [X] c.s. nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor de vordering die Agora tegen [Z] zou willen instellen en waarom het de voorkeur zou verdienen om beoordeling van Agora’s vordering te laten plaatsvinden in de procedure tussen [Z] en [X] c.s. Agora heeft daarover onvoldoende gesteld.
3.5
Verder heeft Agora aangevoerd dat als wordt geoordeeld dat [X] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door het oprichten van RTMO, de schadevergoeding aan haar (Agora) behoort toe te komen. In nr. 23 van de appeldagvaarding voert Agora aan: “
De vordering tegen [X] c.s. bij het verzoek van tussenkomst zal aldus de schadevergoeding inhouden die Agora heeft geleden na het oprichten van RTMO.
3.6
De vordering van [Z] is kort gezegd erop gebaseerd dat Agora inkomsten heeft misgelopen als gevolg van de handelwijze van [X] c.s., waardoor uiteindelijk ook hem ([Z]) schade is toegebracht. De door [Z] gestelde gedragingen van [X] c.s. zouden óók onrechtmatig ten opzichte van Agora kunnen zijn, zoals Agora terecht opmerkt. [Z] heeft in deze procedure echter niet de schade gevorderd die Agora heeft geleden als gevolg van de handelwijze van [X] c.s., maar de schade die hijzelf heeft geleden. De door [Z] ingestelde vordering is dus niet een vordering die Agora “toekomt”. Voor zover Agora bedoelt dat zij gerechtigd is tot de schadevergoeding die [Z] vordert, gaat haar stelling dus niet op.
3.7
Daar komt nog het volgende bij. In nr. 23 van de appeldagvaarding vermeldt Agora weliswaar dat zij een vordering tegen [X] c.s. heeft, maar deze stelling verdraagt zich slecht met haar procesopstelling. In de appeldagvaarding voert zij namelijk ook aan (nr. 24) dat zij slachtoffer is geworden van de handelwijze van
[Z]en dat
dienshandelwijze ertoe heeft geleid dat de vennootschappen RTMO en AGO zijn opgericht. Dit impliceert dat Agora van mening is dat [Z] – en niet [X] c.s. – onrechtmatig heeft gehandeld, al verbindt Agora daaraan niet de consequentie dat zij een daarop toegesneden vordering uit onrechtmatige daad tegen [Z] zal instellen als haar verzoek om tussenkomst wordt toegewezen. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft het hof Agora expliciet gevraagd welke vorderingen zij zou willen instellen als zij in de procedure zou mogen tussenkomen, maar een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van [Z] (als hiervoor omschreven) heeft zij niet genoemd.
3.8
Verder is van belang dat Agora in haar verzoek tot tussenkomst wordt bijgestaan door dezelfde advocaat als [X] c.s., dat haar verzoek tot voeging/tussenkomst in dezelfde dagvaarding is opgenomen als waarmee [X] c.s. in verzet kwamen tegen het door de rechtbank gewezen verstekvonnis en dat (bijvoorbeeld) uit de conclusie van Agora’s pleitnota volgt dat haar verzoek tot tussenkomst wordt ondersteund door [X] c.s. Dit alles maakt het buitengewoon onaannemelijk dat Agora daadwerkelijk een vordering tegen [X] c.s. wenst in te stellen.
3.9
Agora heeft verder nog aangevoerd dat [Z] op 8 februari 2018 onder haar derdenbeslag heeft gelegd. Bij pleidooi heeft Agora toegelicht dat zij een vordering wenst in te stellen ter opheffing van dit beslag. Agora heeft echter niet toegelicht in hoeverre deze beslagen samenhangen met de procedure die [Z] aanhangig heeft gemaakt tegen [X] c.s. en waarom Agora er belang bij heeft de opheffing van dit beslag te vorderen in een bodemprocedure tussen [Z] en [X] c.s. in plaats van daarvoor een eigen procedure (bijvoorbeeld op grond van art. 705 Rv) aanhangig te maken. Het verzoek om tussenkomst is ook in zoverre niet toewijsbaar.
3.1
De slotsom is dat het hof met de rechtbank tot de conclusie komt dat de vordering tot tussenkomst moet worden afgewezen.
3.11
Agora heeft in haar tweede grief aangevoerd dat de rechtbank het verzoek tot voeging aan de zijde van [X] c.s. had moeten toewijzen. Volgens haar kan zij nadelige gevolgen ondervinden van de uitspraak in de hoofdzaak. Zij heeft aangevoerd dat wanneer wordt vastgesteld dat [X] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door RTMO op te richten, de schadevergoeding niet aan [Z] als aandeelhouder toekomt, maar aan haar (Agora) als benadeelde vennootschap. Agora concludeert: “
Het belang van Agora ligt in lijn met dat van [X] c.s.
3.12
Het hof heeft hiervoor (onder 3.6) al geoordeeld dat dit door Agora gestelde belang niet opgaat omdat [Z] geen vergoeding van de door Agora geleden schade vordert. Agora heeft niet toegelicht waarom zij nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor [X] c.s. Het valt ook niet in te zien dat Agora’s belang in dit geval strookt met dat van [X] c.s., zoals Agora aanvoert. Agora stelt immers dat als [X] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld, de door [Z] gevorderde schadevergoeding aan haar toekomt. Daarmee heeft zij niet hetzelfde of een soortgelijk belang als [X] c.s., maar een belang dat inhoudt dat de (mogelijk) door [X] c.s. te betalen schadevergoeding aan haar wordt uitgekeerd.
3.13
Bij pleidooi heeft Agora nog opgemerkt dat partijen ([Z], [X] c.s. en Agora) zijn verwikkeld in talloze procedures en dat het daarom merkwaardig is dat [Z] haar niet in deze procedure heeft betrokken. Die stelling gaat evenmin op. Immers, de door [Z] aanhangig gemaakte procedure ziet op onrechtmatig handelen van [X] c.s.; [Z] maakt in deze procedure geen verwijt aan Agora en vordert ook niets van Agora. Er was voor [Z] dan ook geen enkele aanleiding om Agora in de procedure te betrekken. Agora stelt weliswaar dat zij een faillissement riskeert indien zij niet wordt meegenomen in deze procedure en daarin niet haar eigen standpunten naar voren kan brengen, maar zij heeft niet toegelicht waarom haar faillissement kan voortvloeien uit een procedure waarin zij geen partij is.
3.14
De derde grief heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen afzonderlijke bespreking.
3.15
De slotsom is dat de grieven falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en Agora c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen.

4.Beslissing

Het hof:
- verklaart [X] c.s. niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen het bestreden vonnis;
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt Agora c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [Z] tot aan deze uitspraak bepaald op € 760,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest wat betreft de betalings- en kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, M.J. van Cleef-Metsaars en M.M. Olthof en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ter terechtzitting van 20 oktober 2020 in aanwezigheid van de griffier.