Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 12 mei 2020
Stichting Maasdelta Groep,
verweerster in het voorwaardelijk incidenteel appel,
KPN B.V.,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
Het geding
De feiten en de procedure in eerste aanleg
van het gebied ‘Vlietlocatie e.o. en Sluispolder-West’ (hierna: de Mantelovereenkomst).
Maasdelta is (financieel) verantwoordelijk voor:(…) de inbreng (levering in eigendom aan de Gemeente) van haar eigen gronden om niet conform artikel 4.3 van deze Overeenkomst (vrij van opstallen en bovengrondse en ondergrondse obstakels, minimaal tot 1 meter onder het maaiveld), voor zover het grond betreft die is bedoeld voor de aanleg door de Gemeente van Openbare Voorzieningen of de realisatie van een brede school met bijbehorende voorzieningen (als omschreven in artikel 4.5 van de Overeenkomst) en overigens onder nader in de Vervolgovereenkomsten overeen te komen voorwaarden (…).(…)9. Artikel 9 – Opschortende voorwaarden9.1 Deze Overeenkomst wordt per deelplan (of combinatie van deelplannen) uitgewerkt in Vervolgovereenkomsten, waarin eveneens opschortende voorwaarden kunnen worden opgenomen.’’
Er is toch weer een wijziging gekomen in de opdrachtgeving, de opdracht en facturering gaat rechtstreeks via Maasdelta. Dat is een stukje juridisch verhaal met B.T.W. en andere zaken.’’
De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk is verplicht op verzoek van degene op wie de gedoogplicht rust op eigen kosten over te gaan tot het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels ten dienste van zijn netwerk, waaronder het verplaatsen van kabels, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege degene op wie de gedoogplicht rust.2. Indien degene op wie de gedoogplicht rust jegens een derde gehouden is grond, die door degene op wie de gedoogplicht rust is bestemd voor het oprichten van een of meer gebouwen, zodanig te leveren dat die derde na verkrijging van de grond bij het door of vanwege hem oprichten van een of meer gebouwen niet gehinderd wordt door de in de grond aanwezige kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk is het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De oprichting van een of meer gebouwen dient op het moment dat een verzoek wordt gedaan voldoende bepaalbaar te zijn.
Als gevolg hiervan is Maasdelta volgens de rechtbank bij het sluiten van de overeenkomst niet van een verkeerde voorstelling van zaken uitgegaan omtrent haar (beweerde) recht om van KPN te verlangen de verdeelkast op kosten van KPN te verplaatsen.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat KPN niet gehouden was om Maasdelta te informeren over het bestaan van de wettelijke regeling in artikel 5.8 Tw (oud).
De incassokosten zijn door de rechtbank ex art. 6:96 lid 4 BW (slechts) toegewezen tot een bedrag van € 40,--, omdat door KPN niet is gesteld dat zij daadwerkelijk incassowerkzaamheden heeft verricht.
Hoger beroep
Grief 1is gericht tegen de uitleg door de rechtbank van art. 5.8 lid 2 Tw (oud)). Volgens Maasdelta waren de bouwplannen voor de nieuwe school ten tijde van het verstrekken van de verplaatsingsopdracht aan KPN wel “
voldoende bepaalbaar’’ als bedoeld in voornoemd artikel. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is volgens Maasdelta niet noodzakelijk dat een ontvankelijke aanvraag voor een bouwvergunning is ingediend, maar is doorslaggevend of voor KPN destijds voldoende duidelijk was wat van haar in het kader van de verlegging werd verwacht. De verlegging van de verdeelkast moest zeker worden gesteld temeer daar KPN had aangegeven dat hiermee negen maanden gemoeid konden zijn – en daarom kon de indiening van een vergunningaanvraag niet worden afgewacht.
Grief 2komt op tegen de overweging van de rechtbank dat op KPN geen mededelingsplicht rustte ten aanzien van de wettelijke regeling van artikel 5.8 Tw (oud). Volgens Maasdelta had KPN, als specialist op het gebied van de Telecommunicatiewet, Maasdelta actief moeten informeren omtrent de achtergrond van het verleggingsverzoek in relatie tot de verleggingsplicht op grond van de Telecommunicatiewet.
incidentele griefis gericht tegen het oordeel dat Maasdelta reeds op grond van de Mantelovereenkomst “
gehouden’’ was, als bedoeld in art. 5.8 lid 2 Tw (oud), de grond aan de Gemeente te leveren zonder verdeelkast.
gehouden’’, als bedoeld in artikel 5.8 Tw lid 2 (oud), om de grond te leveren.
Op grond van artikel 4.4 van de Mantelovereenkomst was Maasdelta (financieel) verantwoordelijk voor de levering van de gronden benodigd voor het schoolgebouw. Daaruit volgt nog geen gehoudenheid tot de levering van de grond. Die gehoudenheid ontstaat eerst met de in artikel 4.4 van de Mantelovereenkomst voorziene vervolgovereenkomsten, onder de voorwaarden die daarin zijn opgenomen. Die voorwaarden kunnen volgens artikel 9.1 van de Mantelovereenkomst ook opschortende voorwaarden omvatten.
voldoende bepaalbaar’’, als bedoeld in artikel 5.8 Tw lid 2 (oud). Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat de wetgever met de herziening van hoofdstuk 5 Telecommunicatiewet (oud) een oplossing heeft willen bieden voor problemen die ontstonden doordat enerzijds aanbieders van communicatienetwerken, zoals KPN, om voor hen onduidelijke redenen te horen kregen dat gemeenten wilden dat kabels werden verplaatst en anderzijds de verplaatsing van kabels te lang duurde, omdat aanbieders daar bij gebreke van een termijn niet aan wilden meewerken. De wetgever heeft dit willen oplossen door enerzijds, het stellen van de eis dat de verplaatsing van kabels noodzakelijk moet zijn voor de oprichting van gebouwen in artikel 5.8 lid 1 Tw (oud) en, voor zover het betreft de verplichting tot het “bouwrijp” leveren van grond, het stellen van de eis dat de oprichting van gebouwen voldoende bepaalbaar moet zijn in artikel 5.8 lid 2 Tw (oud), en anderzijds, door een wettelijke termijn te stellen waarbinnen de verlegging door de aanbieder (uiterlijk) moet zijn uitgevoerd (artikel 5.8 lid 4 Tw (oud)) (MvT,
Kamerstukken II2004/05, 29834, nr. 3, p. 2,7 en 58).
Naar het oordeel van het hof kon niet van KPN worden verlangd dat zij Maasdelta proactief informeerde over het bestaan van de wettelijke regeling van artikel 5.8 Tw (oud). Hiervoor is (onder meer) van belang dat KPN zich gemotiveerd – naar het oordeel van het hof terecht – op het standpunt stelt dat artikel 5.8 Tw (oud) niet op de situatie van toepassing was. Anders dan Maasdelta betoogt, kan van KPN niet worden gevergd dat zij derden informeert over de mogelijkheid dat artikel 5.8 Tw (oud) onder bepaalde omstandigheden wel op hun situatie van toepassing zou kunnen zijn, dan wel hen proactief adviseert transacties zo te (her)structureren dat de kosten van een verlegging op grond van artikel 5.8 Tw (oud) voor rekening van KPN komen. Van een mededelingsplicht van KPN is dus geen sprake. Het beroep op dwaling faalt.