Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 28 april 2020
Voer- en Handelsonderneming Woubrugge B.V.,
Mechanisatiebedrijf [naam B.V. 1] B.V.,
Het geding
Ten slotte zijn de stukken door partijen overgelegd en is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
-uitrustingen 1992 (hierna: de algemene voorwaarden) luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“De verkoper garandeert de deugdelijke werking van het geleverde gedurende een periode welke eindigt zes maanden na de inbedrijfstelling (…). Hij verplicht zich dat deel van het geleverde te herstellen of te vervangen dat defect is geraakt door onjuiste montage door of in opdracht van verkoper, dan wel (…) defect is geraakt door toepassing van ondeugdelijk materiaal en/of ondeugdelijke constructie.’’
“Reparatiekaart 14004607, Datum: 1-9-2014
Op 25 maart 2015 heeft (de rechtsbijstandsverzekeraar van) Woubrugge [naam B.V. 1] daarom verzocht om binnen drie weken te berichten of zij bereid is de transportband te vervangen dan wel deze duurzaam te repareren. In deze brief is [naam B.V. 1] tevens aansprakelijk gesteld voor eventuele gevolgschade.
Op 24 augustus 2014 strandde het voertuig tijdens werkzaamheden. Hierop werd het Mechanisatiebedrijf [naam B.V. 1] B.V. uit Uithoorn ingeschakeld voor herstel.
Ten tijde van onze expertise vernamen wij dat de reparatie inmiddels volledig was uitgevoerd. Van de cliënt vernamen wij dat hij op 11 juni 2014 een nieuwe transportband heeft laten plaatsen door Mechanisatiebedrijf [naam B.V. 1] uit de [vestigingsplaats].
“schadedatum: 28 juli 2015(…)Tijdens het werken met de voornoemde voermengwagen werd een plotseling hevig lawaai vanuit de achterzijde van de machine geconstateerd, waarna de aandrijving blokkeerde.
conventie, naast een veroordeling in de proces- en nakosten, kort gezegd, Woubrugge, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan haar te betalen:
reconventie(volgens het bestreden vonnis), na vermindering van eis, naast een veroordeling in de proceskosten, [naam B.V. 1], uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 20.115,89 aan schadevergoeding.
Zij heeft hiertoe – in conventie – overwogen dat niet in geschil is dat [naam B.V. 1] werkzaamheden aan de achteras voor Woubrugge heeft uitgevoerd en dat in dit verband de betaling van de factuur verschuldigd is. Daarentegen is volgens de kantonrechter niet komen vast te staan dat [naam B.V. 1] tekort is geschoten in de uitvoering van deze werkzaamheden dan wel dat partijen algemene voorwaarden zijn overeengekomen waarin een garantietermijn is opgenomen. Hierbij heeft de kantonrechter nog geoordeeld dat Woubrugge ook de klachtplicht heeft geschonden, doordat zij nooit heeft geklaagd over de werkzaamheden met betrekking tot de achteras, waardoor [naam B.V. 1] (op dit punt) niet in verzuim is geraakt.
Grief 1is gericht tegen het oordeel dat op de overeenkomst(en) tussen Woubrugge en [naam B.V. 1] geen algemene voorwaarden van toepassing zijn waarin een garantietermijn van zes maanden is opgenomen. Volgens Woubrugge zijn deze voorwaarden wel overeengekomen en is de transportband gedurende de garantietermijn kapot gegaan.
Grief 2komt op tegen de omstandigheid dat het rapport van [partijdeskundige 2] niet bij de beoordeling is betrokken, omdat dit rapport niet was overgelegd. Volgens Woubrugge – die het rapport in hoger beroep wel heeft overgelegd – blijkt hieruit dat de schade aan de achteras het gevolg is van het losraken van bouten. Deze bouten zijn volgens Woubrugge door [naam B.V. 1] gedurende haar werkzaamheden bevestigd, waardoor laatstgenoemde aansprakelijk is voor de schade die hierdoor is ontstaan.
Grief 3is gericht tegen de waardering van de conclusies uit het rapport van [partijdeskundige]. Woubrugge wijst erop dat in dit rapport wordt geconcludeerd dat de problemen met de achteras zijn veroorzaakt door overbelasting én het losraken van een borgmoer.
Grief 4komt op tegen de overweging dat een beroep op de klachtplicht (art. 6:89 BW) – met betrekking tot de (gefactureerde) werkzaamheden aan de achteras – zou zijn geslaagd en dat [naam B.V. 1] met betrekking tot deze werkzaamheden niet in verzuim is geraakt.
“de van toepasselijke voorwaarden van [naam B.V. 1]’’ betaling van incassokosten gevorderd.
De beoordeling van de grieven
Beslissing
€ 2.782,-- aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van dit arrest moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen tot aan de dag van voldoening en op € 157,-- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,-- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;