ECLI:NL:GHDHA:2020:1919

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
200.251.505/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende onderzoeksinspanning bij openbare betekening en verjaring van vordering

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot een leningsovereenkomst. De zaak is ontstaan na een onjuiste betekening van de inleidende dagvaarding aan [appellant], die ten onrechte openbaar is betekend terwijl zijn woonplaats bekend was. Het hof oordeelt dat de gedaagde onvoldoende onderzoeksinspanningen heeft verricht om de woonplaats van [appellant] te achterhalen, wat leidt tot de conclusie dat de daad van rechtsvervolging niet in de vereiste vorm is geschied. Hierdoor is de vordering van [geïntimeerde] verjaard.

Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 21 april 2020 en stelt vast dat de onjuiste betekening in eerste aanleg een gebrek is dat de nietigheid van de dagvaarding met zich meebrengt. De rechtbank heeft echter verstek verleend, wat onterecht was. [appellant] heeft zich in hoger beroep niet op de nietigheid beroepen, maar stelt dat de verjaring van de vordering niet is gestuit door de onjuiste betekening. Het hof concludeert dat de vordering tot terugbetaling van de lening op 7 mei 2013 opeisbaar is geworden en dat de verjaringstermijn op 8 mei 2013 is aangevangen. De openbare betekening geldt in dit geval niet als stuitingshandeling, waardoor de vordering is verjaard.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van [geïntimeerde] af. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van beide instanties, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat [appellant] in eerste aanleg niet is verschenen. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.251.505/01
Zaaknummer rechtbank: C/10/440874/ HA ZA 13-1338

Arrest van 6 oktober 2020

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats 1],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E.M.J. Geven te Eindhoven,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Blakborn te Amsterdam.

Het verdere geding

Voor het procesverloop tot 21 april 2020 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum waarbij de zaak is verwezen naar de rol.
Op 2 juni 2020 heeft [geïntimeerde] een akte (met productie) genomen.
[appellant] heeft op 30 juni 2020 een akte na uitlating tussenarrest (met productie) ingediend.
[appellant] heeft wederom de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Verdere beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof blijft bij hetgeen in zijn tussenarrest van 21 april 2020 is overwogen en beslist.
2. In het tussenarrest heeft het hof onder 23 overwogen dat het wenst te vernemen of inmiddels uitspraak is gedaan in de strafzaak waarin [appellant] (mogelijk) een van de verdachten was dan wel wanneer die uitspraak is te verwachten, nu dit meer licht kan werpen op de rol van [appellant] bij de totstandkoming van de geldleningsovereenkomst. De zaak is naar de rol verwezen om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen het hof hierover bij akte te informeren en, zo mogelijk, het vonnis in de strafzaak in het geding te brengen. [geïntimeerde] is voorts verzocht zich erover uit te laten of hij daarnaast nog behoefte heeft aan bewijslevering door het horen van getuigen.
3. [geïntimeerde] heeft bij akte als productie 1 een e-mailbericht van de officier van justitie mr. L.L.H. Roebroek van 19 mei 2020 overgelegd waaruit blijkt dat er nog geen zicht is op een vonnis in de strafzaak, dat de zaak bij het kabinet van de rechter-commissaris ligt voor het horen van getuigen en dat, wanneer het onderzoek door de rechter-commissaris is afgerond, de zaak op zitting zal worden gepland. [geïntimeerde] heeft verder aangegeven, indien nodig, de volgende getuigen te willen horen: [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [geïntimeerde].
4. In het tussenarrest heeft het hof verder overwogen dat [appellant] de gelegenheid krijgt bij akte te reageren op de stelling van [geïntimeerde] dat het exploot van inleidende dagvaarding openbaar betekend mocht worden, omdat [geïntimeerde] onvoldoende gegevens had om de woon- en verblijfplaats van [appellant] te achterhalen. [appellant] kan desgewenst ook reageren op de bij memorie van antwoord als productie 3 overgelegde e-mail van de deurwaarder aan mr. Blakborn van 11 september 2013 met als onderwerp: ‘[geïntimeerde] / TRCL, mail deurwaarder inzake openbare betekening [appellant]’.
5. [appellant] heeft bij akte aangevoerd dat het zeer vreemd is dat hij voor de deurwaarder onvindbaar zou zijn geweest nu hij blijkens het door hem als productie 2 bij memorie van grieven overgelegde uittreksel BRP ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding stond ingeschreven op het adres [adres en plaatsnaam]. [appellant] heeft verder betwist dat [geïntimeerde] onvoldoende informatie over hem heeft gehad om zijn woonplaats te achterhalen. Volgens hem heeft [geïntimeerde] ook niet inzichtelijk gemaakt dat hij contact heeft gezocht met [naam ] en/of [getuige 1] dan wel [getuige 2] en/of [getuige 3] om de gegevens van [appellant] te achterhalen. [appellant] heeft verder betoogd dat [geïntimeerde] ermee bekend was of had kunnen zijn dat [appellant] bestuurder was van Acxes Ltd en dat deze vennootschap stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, zodat [geïntimeerde] door een simpel onderzoek in het handelsregister kennis had kunnen nemen van zijn volledige naam, geboortedatum en adres. [geïntimeerde] heeft nagelaten uitgebreider onderzoek te doen waardoor hij de deurwaarder aan wie hij opdracht heeft gegeven de dagvaarding aan [appellant] te betekenen, onvoldoende informatie heeft verstrekt, aldus [appellant]. Volgens hem is de dagvaarding dan ook ten onrechte openbaar betekend met als gevolg dat de daad van rechtsvervolging zoals bedoeld in artikel 3:316 lid 1 BW niet in de vereiste vorm is geschied en dat de vordering daardoor niet is gestuit, maar is verjaard.
heeft verder als productie 4 een proces-verbaal van zijn verhoor als verdachte door de rechter-commissaris op 19 juni 2020 overgelegd. Tot zover is dit het standpunt van [appellant].
6. Zoals het hof in zijn tussenarrest heeft overwogen, mag onbekendheid van de woon- of verblijfplaats pas worden aangenomen indien degene op wiens verzoek het exploot wordt gedaan, ondanks redelijke onderzoeksinspanningen de woonplaats of het werkelijk verblijf (in of buiten Nederland) van de geëxploiteerde niet heeft kunnen achterhalen en dat hij zo nodig zal moeten aantonen deze redelijke onderzoeksinspanning te hebben verricht. Het hof is van oordeel de mededeling van de deurwaarder aan mr. Blakborn bij e-mail van 11 september 2013 dat hij met de door [geïntimeerde] verstrekte gegevens [appellant] niet kan vinden in de GBA onvoldoende is om aan te nemen dat [geïntimeerde] redelijke onderzoeksinspanningen heeft verricht. In die e-mail heeft de deurwaarder verder medegedeeld: ‘(…) en daar u geen verdere gegevens voor ons heeft, betekent dit dat de overbetekening m.b.t. deze persoon openbaar moet geschieden’. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] zelf onderzoeksinspanningen heeft verricht. Naar het oordeel van het hof had in ieder geval van [geïntimeerde] mogen worden verwacht dat hij bij [getuige 3] en [getuige 2] navraag zou doen om (te trachten) de adresgegevens van [appellant] te achterhalen. [getuige 3] en [getuige 2] zijn de bestuurders van Nebith, de vennootschap die de vordering op TRCL tot terugbetaling van € 500.000 aan [geïntimeerde] heeft overgedragen. Zij hebben in het kader van (de financiering van) het project Cloozup ook persoonlijk contact gehad met [appellant]. Nu [appellant] bij het project betrokken was vanwege zijn financiële expertise en zijn agentschap voor Saxo Bank, waren [getuige 3] en [getuige 2] (mogelijk) bekend hiermee, dan wel met (de naam van) de vennootschap van [appellant] (Acxes Investment Ltd.). Daarbij kan in het midden blijven of [geïntimeerde] of de deurwaarder ook daadwerkelijk langs deze weg (al dan niet via de inschrijving van de onderneming van [appellant] in het handelsregister van de kamer van koophandel) de adresgegevens van [appellant] had kunnen achterhalen; nu gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] in dit kader zelf enige onderzoeksinspanningen heeft verricht, komt dit voor risico van [geïntimeerde]. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding stond ingeschreven in (destijds) het GBA van de gemeente [gemeente] en dus wel een bekende woonplaats in Nederland had.
7. De onjuiste betekening in eerste aanleg van het exploot aan [appellant] is een gebrek dat in beginsel de nietigheid van de inleidende dagvaarding meebrengt. De rechtbank heeft evenwel – ten onrechte – verstek tegen [appellant] verleent. In het door hem tegen de veroordeling bij verstek ingestelde hoger beroep heeft [appellant] zich niet op nietigheid van de inleidende dagvaarding beroepen zodat in het midden kan blijven of het gebrek [appellant] onredelijk in zijn belangen heeft geschaad (vgl. artikel 122 lid 1 Rv). Wel heeft hij zich erop beroepen dat als gevolg van de onjuiste betekening, de daad van rechtsvervolging zoals bedoeld in artikel 3:316 lid 1 BW niet in de vereiste vorm is geschied en dat de verjaring van vordering daardoor niet is gestuit, zodat de vordering is verjaard.
8. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat de vordering tot terugbetaling van de lening uiterlijk op 7 mei 2013 opeisbaar is geworden en dat de verjaringstermijn uiterlijk op 8 mei 2013 is aangevangen. Nu de woonplaats van [appellant] toentertijd wel bekend was, geldt de openbare betekening in dit geval niet als stuitingshandeling. Hieruit volgt dat de daad van rechtsvervolging als bedoeld in artikel 3:316 BW niet in de vereiste vorm is geschied. Het (primair gedane) beroep van [appellant] op verjaring van de vordering is dan ook gegrond.
9. Nu het beroep op verjaring slaagt, behoeven de overige klachten/grieven tegen het bestreden vonnis geen bespreking. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] wordt als niet terzake dienend gepasseerd.
10. Hieruit volgt dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Het hof zal het vonnis vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] tegen [appellant] alsnog afwijzen. [appellant] heeft het hof verzocht daarbij te bepalen dat [appellant] zal zijn ontslagen van enige hoofdelijke verplichting jegens de medegedaagden in eerste aanleg. Het hof ziet daartoe evenwel geen aanleiding. Nu het beroep op verjaring slaagt, is een inhoudelijke beoordeling van de vordering achterwege gebleven. In hoeverre dit consequenties heeft voor mogelijke regresvorderingen van medegedaagden van [appellant] is in deze procedure niet aan de orde.
11. [geïntimeerde] zal in de kosten van beide instanties worden veroordeeld. Het hof merkt op dat [appellant] in eerste aanleg niet is verschenen dus ook geen kosten heeft gemaakt. Nu [appellant] met een toevoeging procedeert, is een veroordeling in de explootkosten wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag niet mogelijk (vgl. art. 40 Wet op de rechtsbijstand).

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2014 voor zover tussen [geïntimeerde] en [appellant] gewezen, en
opnieuw rechtdoende,
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [appellant] in eerste aanleg begroot op nihil en in hoger beroep begroot op € 318,-- aan verschotten en € 11.695-- aan salaris advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Verduyn, C.A. Joustra en R.S. van Coevorden en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 6 oktober 2020.