ECLI:NL:GHDHA:2020:1864
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet uitgewerkt periodiek verrekenbeding en bewijslast omtrent vermogen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de echtscheiding is uitgesproken en de verdeling van vermogen is geregeld. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank omtrent de Robein-polis en de verrekening van de aanwezige saldi op bankrekeningen. De vrouw, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, heeft een verweerschrift ingediend en stelt dat er meer vermogen is dat verrekend moet worden. Het hof heeft op 30 september 2020 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij beide partijen zijn verschenen met hun advocaten. De man heeft aangevoerd dat zijn vermogen op de peildatum is opgebouwd uit privévermogen, terwijl de vrouw betwist dat de man voldoende bewijs heeft geleverd om dit te onderbouwen. Het hof overweegt dat de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en dat de Robein-polis tot het te verrekenen vermogen moet worden gerekend. Ook de stelling van de vrouw over de banksaldi wordt door het hof afgewezen, omdat zij niet aan haar bewijslast heeft voldaan. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, met afwijzing van het meer of anders verzochte.