ECLI:NL:GHDHA:2020:1846

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
2200008619
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging van een voorbijganger met een nagelschaar, met als gevolg ontslag van rechtsvervolging en terbeschikkingstelling onder voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van mishandeling en bedreiging van een willekeurige voorbijganger met een nagelschaar op 31 augustus 2018 in Oegstgeest. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van de mishandeling, maar had hem wel ter beschikking gesteld voor de bedreiging, met een bevel tot verpleging van overheidswege. In hoger beroep heeft het hof de vrijspraak van de mishandeling bevestigd, maar het hof heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de bedreiging. Het hof oordeelde dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waardoor hij niet strafbaar was. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor de bewezen verklaarde feiten, maar het hof legde wel een terbeschikkingstelling op onder voorwaarden, om de veiligheid van de samenleving te waarborgen. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een maatregel vereisen. De verdachte moet zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder deelname aan een klinische behandeling en het naleven van gedragsregels. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis werd afgewezen, omdat de feiten niet aan de verdachte konden worden toegerekend.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-000086-19
Parketnummers: 09-837222-18 en 09-013265-18 (TUL)
Datum uitspraak: 2 oktober 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 december 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1989,
BRP-adres: [adres],
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter zake van feit 2 is de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, met een bevel tot verpleging van overheidswege. De vordering tot tenuitvoerlegging is afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 augustus 2018 te Oegstgeest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (nagel)schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het bovenbeen van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 augustus 2018 te Oegstgeest [slachtoffer] heeft mishandeld door hem, al dan niet met voorbedachten rade, met een (nagel)schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het bovenbeen te steken;
2.
hij op of omstreeks 31 augustus 2018 te Oegstgeest [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend op die [slachtoffer] af te lopen en/of op die [slachtoffer] te blijven lopen met een (nagel)schaar (omhoog gehouden) in zijn hand.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde maatregel en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met daaraan verbonden de voorwaarden als neergelegd in het “Maatregelrapport” van GGZ Reclassering Fivoor d.d.
3 september 2020 en met bevel dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, alsmede een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking zal opleggen, eveneens met bevel dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan het onder 1 primair tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks31 augustus 2018 te Oegstgeest [slachtoffer] heeft mishandeld door hem
, al dan niet met voorbedachten rade,met een
(nagel
)schaar
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,in het bovenbeen te steken;
2.
hij op
of omstreeks31 augustus 2018 te Oegstgeest [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door dreigend op die [slachtoffer] af te lopen en
/ofop die [slachtoffer]
afte blijven lopen met een
(nagel
)schaar (omhoog gehouden) in zijn hand.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit. Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is dus strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Om te bepalen of en, zo ja, in welke mate het onder 1 en 2 bewezenverklaarde aan de verdachte is toe te rekenen, heeft het hof acht geslagen op de door de psychiater dr. B.A. Blansjaar opgemaakte Pro Justitia rapportage d.d.
12 november 2018, de door deze psychiater opgemaakte aanvullende Pro Justitia rapportage d.d. 9 april 2020, de door de klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog dr. L.E.E. Ligthart opgemaakte Pro Justitia rapportage d.d. 5 december 2018 en de door deze psycholoog opgemaakte aanvullende Pro Justitia rapportage d.d. 18 juni 2020.
Naar aanleiding van het door hem verrichte onderzoek heeft dr. Blansjaar in de in 2018 door hem opgemaakte rapportage geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van recidiverende psychosen, waarschijnlijk veroorzaakt door schizofrenie of een schizoaffectieve stoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde maakte de verdachte, aldus deze gedragsdeskundige, een psychotische episode door, mogelijk uitgelokt door cannabisgebruik, maar waarschijnlijk veroorzaakt door schizofrenie of een schizoaffectieve stoornis. De verdachte is zonder reëel motief tot het tenlastegelegde gekomen vanuit psychotische belevingen van ziekelijke achterdocht en vijandigheid. Om die reden wordt geadviseerd om het tenlastegelegde in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
Dr. Ligthart heeft naar aanleiding van het door hem verrichte onderzoek in de door hem in 2018 opgemaakte rapportage geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ongespecificeerde schizofrenie spectrum- of andere psychotische stoornis en een – nu, in een gereguleerde omgeving: matige - stoornis in het gebruik van cannabis. De tenlastegelegde feiten kunnen geheel vanuit de gediagnosticeerde ziekelijke stoornis van de geestvermogens verklaard worden. Er was bij de verdachte sprake van een ziekelijke achterdocht, paranoïde wanen en vijandigheid, kenmerkend voor een psychotische episode. Het gebruik van cannabis kan zowel de psychotische fenomenen verdiepen als deze uitlokken en ontremming doen verhogen. Ook deze gedragsdeskundige adviseert het tenlastegelegde in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
In de aanvullende rapportages d.d. 9 april 2020 en
18 juni 2020 hebben de deskundigen dr. Blansjaar en dr. Ligthart in hun eerdere conclusies en adviezen met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte volhard.
Naar het oordeel van het hof worden die conclusies en adviezen gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing, reden waarom deze door het hof worden onderschreven.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte ten tijde van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en dat deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde volledig heeft beïnvloed, zodat die feiten de verdachte niet kunnen worden toegerekend.
De verdachte is ten aanzien van het onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde derhalve niet strafbaar, zodat hij ter zake daarvan zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Motivering van de maatregel
Het hof heeft de maatregel, die ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde zal worden opgelegd, bepaald op grond van de ernst van dat feit en de omstandigheden waaronder dat is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, nadat hij een willekeurige voorbijganger uit het niets had mishandeld met een nagelschaar, dit slachtoffer bedreigd door hem te achtervolgen toen hij na de mishandeling aan de verdachte trachtte te ontkomen door – om de verdachte in de gaten te kunnen houden: achteruit - weg te rennen. De verdachte had daarbij de schaar nog steeds in zijn hand en hield deze gedurende in ieder geval een deel van die achtervolging omhoog. Een dergelijke bedreiging jaagt niet alleen degene die daarvan het slachtoffer is geworden angst aan, maar versterkt – zeker nu deze bedreiging op klaarlichte dag op de openbare weg heeft plaatsgevonden – ook de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Uit het ten name van de verdachte gestelde uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 september 2020 blijkt dat de verdachte al eerder onherroepelijk ter zake van onder meer bedreigingen en een mishandeling is veroordeeld en dat tegen hem ook een onherroepelijke strafbeschikking wegens een door hem begane mishandeling is uitgevaardigd. Het aantal onherroepelijke veroordelingen dan wel strafbeschikkingen is weliswaar nog niet talrijk, maar de laatste onherroepelijke veroordeling wegens – onder meer – een geweldsdelict dateert van 27 juli 2018, circa één maand voordat hij de thans bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd.
In de door dr. Ligthart opgemaakte rapportages valt te lezen dat uit de klinische en gestructureerde risicotaxatie naar voren komt dat er nog steeds – hof: na in het kader van zijn voorarrest gedurende ongeveer twee jaren in een gestructureerde setting te hebben verbleven en met medicatie te zijn behandeld - sprake is van een hoog risico op herhaling van ontremd, onaangepast en agressief gedrag en dat deze deskundige ook op grond van het door hem verrichte klinisch onderzoek van mening is dat het risico op herhaling hoog moet worden ingeschat, met name als de verdachte middelen (cannabis) blijft gebruiken en met de aan hem verstrekte medicatie stopt. Dr. Blansjaar maakt in zijn rapportages eveneens gewag van het hoge recidiverisico blijkens de risicotaxatie en schat het recidiverisico klinisch in als matig verhoogd tot hoog.
Beide gedragsdeskundigen zijn blijkens hun aanvullende rapportages van mening dat de kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten in voldoende mate kan worden beperkt door een verplichte klinische psychiatrische behandeling, met aansluitend ambulante nazorg, in het kader van een zorgmachtiging op grond van artikel 2, derde lid, van de Wet Forensische Zorg.
Het hof is er echter, mede gezien de door R. Liekens-Willems, reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Fivoor, op 16 juni 2020 en 3 september 2020 uitgebrachte rapportages en gelet op haar ter terechtzitting in hoger beroep op 18 september 2020 afgelegde verklaring, niet van overtuigd dat het recidiverisico met het afgeven van een zorgmachtiging, zo al aan de daarvoor gestelde criteria zou zijn voldaan, metterdaad in voldoende mate kan worden beperkt.
Uit de diverse omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte rapportages komt naar voren dat hij – zoals ook tijdens de behandeling ter terechtzitting is gebleken – geen ziektebesef of ziekte-inzicht heeft, noch overtuigd is van het belang van het gebruik van medicatie. Hij heeft weliswaar tijdens het laatste psychologisch onderzoek aangegeven open te staan voor behandeling en “voorlopig” wel medicatie te willen gebruiken, doch aan deze beweringen zit, aldus dr. Ligthart, een sociaal wenselijke component. De – in de woorden van deze deskundige – “onduidelijke opstelling ten aanzien van medicatie” is ook naar voren gekomen in de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd. Daarbij komt dat de verdachte zich in het verleden meermalen aan behandeling in het kader van de Wet BOPZ heeft onttrokken, in het verleden niet medicatietrouw is gebleken, tijdens het laatste psychiatrisch onderzoek – na gedurende zijn voorarrest met medicatie te zijn behandeld – nog immer blijk gaf van randpsychotische verschijnselen en tijdens het onderzoek dat door de reclassering is verricht, welk onderzoek tot het rapport van 16 juni 2020 heeft geleid, een ander geluid heeft laten horen dan tijdens het laatste psychologisch onderzoek, dat in of omstreeks dezelfde periode heeft plaatsgevonden, namelijk dat hij na detentie geen hulp meer zal accepteren en geen medicatie meer zal innemen.
Indien dat in aanmerking wordt genomen, acht het hof van belang dat uit hetgeen de reclasseringswerker Liekens-Willems heeft gerapporteerd en ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard naar voren is gekomen dat de praktijk heeft geleerd dat de behandeling op grond van een zorgmachtiging “waar het kan” zoveel mogelijk in een ambulante setting plaatsvindt en dat, zodra de verdachte stabiel functioneert, hetgeen nu in wezen het geval is omdat hij geen middelen gebruikt en met medicatie wordt behandeld, een dergelijke – al dan niet ambulante – behandeling wordt afgeschaald en de verdachte doorstroomt naar de reguliere zorg, waarbij er weinig tot geen aandacht is voor risicosignalen en voor een eventueel (verder) toenemende kans op recidive.
Het hof is dan ook met voornoemde reclasseringswerker – die de kans op recidive, met gevaar voor letselschade, eveneens hoog inschat – van oordeel dat het afgeven van een zorgmachtiging onvoldoende is om tot een passend risicomanagement te komen en dat de kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten slechts in voldoende mate kan worden beperkt indien de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Aan de vereisten voor het opleggen van deze maatregel is voldaan, nu het onder 2 bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft dat is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, bij de verdachte tijdens het begaan van dat feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, de algemene veiligheid van personen die maatregel eist.
Die algemene veiligheid van personen eist thans, al hetgeen omtrent de persoon van de verdachte is gerapporteerd in aanmerking genomen, naar het oordeel van het hof geen bevel dat de verdachte in het kader van de terbeschikkingstelling van overheidswege wordt verpleegd, doch die veiligheid kan voldoende worden beschermd met de nader in het dictum aan te geven – aan het reclasseringsrapport van 3 september 2020 ontleende - voorwaarden. De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard die voorwaarden na te leven.
Het hof zal op grond van het bepaalde in artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Voor het geval de verdachte zich ondanks zijn bereidverklaring niet aan (één of meer van) de voorwaarden mocht houden, overweegt het hof dat de terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu de onder 2 bewezen verklaarde bedreiging is voorafgegaan door een mishandeling van de bedreigde, bij welke mishandeling de bedreigde met een – ook bij de bedreiging gehanteerde - nagelschaar in het bovenbeen is gestoken.
De belangen bij “een zo optimaal en zo lang mogelijke beveiliging van de samenleving, een veilige terugkeer van de verdachte in die samenleving en het sneller kunnen ingrijpen bij (dreigende) terugval en recidive” – argumenten die de advocaat-generaal heeft aangedragen voor de tevens door haar gevorderde maatregel, als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht – zijn naar het oordeel van het hof reeds voldoende gewaarborgd met de terbeschikkingstelling met nader te noemen voorwaarden. Het hof acht dan ook geen termen aanwezig om naast laatstbedoelde maatregel tevens een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking op te leggen.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 27 juli 2018, onder parketnummer 09-013265-18, is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat die taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft, zoals overwogen, gevorderd dat het vonnis waarvan beroep, behoudens ten aanzien van de opgelegde maatregel, zal worden bevestigd en daarmede gerekwireerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Nu die feiten echter niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, dient de vordering tot tenuitvoerlegging te worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat hem ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.
Gelast ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt daarbij de voorwaarden dat:

de verdachte zich niet schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten;

de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

de verdachte zich houdt aan de voorschriften en aanwijzingen, hem door of namens GGZ Reclassering Fivoor te geven, de medewerking aan huisbezoeken en het zich bij de reclassering melden zo vaak en zo lang als deze reclasseringsinstelling dat nodig acht daaronder begrepen;

de verdachte zich laat opnemen in FPK Inforsa te Amsterdam of een soortgelijke instelling, zich houdt aan de aldaar geldende huis- en leefregels en zijn medewerking verleent aan een klinische behandeling aldaar - ook als dit inhoudt het innemen van voorgeschreven medicatie - gedurende de duur van de TBS-maatregel of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar(s) van de kliniek noodzakelijk acht;

de verdachte, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, na de klinische behandeling zijn medewerking verleent aan elektronisch toezicht teneinde zijn bewegingen te monitoren;
  • de verdachte, indien de reclassering dat in overleg met de behandelaar(s) van de kliniek noodzakelijk acht, na de klinische behandeling zijn medewerking verleent aan een ambulante behandeling, ook als dit inhoudt het innemen van voorgeschreven medicatie;
  • de verdachte na de klinische behandeling zijn medewerking verleent aan ambulant Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) en, indien de reclassering dat in overleg met de behandelaar(s) noodzakelijk acht, zijn medewerking verleent aan een time-outplaatsing gedurende maximaal tweemaal een periode van zeven weken dan wel, indien de reclassering dat in overleg met de behandelaar(s) noodzakelijk acht, zich bij een crisissituatie tijdelijk laat terugplaatsen in een gesloten unit van een FPA of soortgelijke instelling;

de verdachte, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, na de klinische behandeling zijn medewerking verleent aan plaatsing in een beschermd/begeleid woonproject en zich houdt aan de aldaar geldende huis- en leefregels en hem gestelde voorwaarden;

de verdachte na de klinische behandeling zijn medewerking verleent aan het vinden en behouden van een bij zijn draagkracht passende dagbesteding en de in dat verband aan hem te stellen voorwaarden naleeft;

de verdachte abstinent blijft van alcohol en drugs en zijn medewerking verleent aan urinecontroles en ademanalysecontroles;
  • de verdachte zich ten opzichte van de reclassering open opstelt omtrent bestaande of nieuwe relaties;
  • de verdachte toestemming geeft aan de reclassering om met alle personen en instellingen, die van belang zijn voor een goede behandeling en begeleiding en voor de controle op de naleving van de voorwaarden, contact op te nemen en informatie uit te wisselen;
  • de verdachte, indien de reclassering daarom verzoekt, inzicht geeft in zijn financiën en zijn medewerking verleent aan begeleiding ter zake indien de reclassering dat noodzakelijk acht;
  • de verdachte ervoor zorgt dat hij altijd (telefonisch) bereikbaar is voor de reclassering, zijn begeleider(s) en zijn behandelaar(s);
  • de verdachte zich zonder overleg met de reclassering en zonder toestemming van het Openbaar Ministerie niet buiten de landsgrenzen van het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden begeeft;

de verdachte zijn medewerking verleent aan het maken van een digitale foto ten behoeve van het reclasseringsdossier en de reclassering, zijn begeleider(s) en zijn behandelaar(s) toestemming geeft informatie omtrent ongeoorloofde afwezigheid, calamiteiten en het niet nakomen van vorenstaande voorwaarden aan alle bij de behandeling en begeleiding betrokken partijen te melden.
Beveelt dat de opgelegde maatregel en de daarmee samenhangende voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft aan GGZ Reclassering Fivoor opdracht de verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met onmiddellijke ingang op.
Wijst de door het Openbaar Ministerie in eerste aanleg onder parketnummer 09-013265-18 ingediende vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 oktober 2020.
Mr. L.A.J.M van Dijk en mr. W.M. Limborgh zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.