ECLI:NL:GHDHA:2020:1841

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
2200140717
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van verdovende middelen en omkoping van een douaneambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2017. De verdachte, geboren in 1952 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren voor het medeplegen van de invoer van cocaïne en omkoping van een douaneambtenaar. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het zich baseerde op de feiten en omstandigheden die naar voren zijn gekomen tijdens de terechtzittingen in eerste aanleg en het hoger beroep. De verdachte was betrokken bij de invoer van grote hoeveelheden cocaïne, verborgen in containers, en had een leidende rol in de organisatie van deze drugshandel. Tevens heeft hij een douaneambtenaar omgekocht om de invoercontroles te omzeilen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en omkoping van een ambtenaar. De vordering van de advocaten-generaal om de verdachte te veroordelen tot 13 jaren en 3 maanden gevangenisstraf werd in overweging genomen, maar het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 11 jaren en 4 maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in een andere zaak.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001407-17
Parketnummers: 10-750107-14 en 10-750078-15
Datum uitspraak: 2 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
thans gedetineerd in de P.I. Achterhoek te Zutphen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder parketnummer 10-750078-15 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-750107-14 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest.
Door en namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder parketnummer 10-750078-15 primair (hof: medeplegen van poging tot moord op [betrokkene 1]) en subsidiair (hof: medeplegen van poging tot doodslag van [betrokkene 1]) is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door en namens de verdachte onbeperkt ingesteld en dus mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen evenwel geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dus om die reden in zoverre in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:

1.Zaak Marajo

hij op of omstreeks 17 april 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 400 kilogram (van een materiaal bevattende) cocaïne; zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

2.Zaak Antofagasta

hij op of omstreeks 20 februari 2015 te Rotterdam en Krimpen aan de Lek, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
een grote hoeveelheid (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

3.Zaak Maripa

hij in of omstreeks de periode van 2 juni 2014 tot en met 17 april 2015 te Rotterdam, Krimpen aan de Lek, Capelle aan den IJssel, Zevenhuizen en Schiedam, althans in Nederland en te Bélém, althans in Brazilië,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te (doen) plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit{en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van de/het hierboven bedoelde feit(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders:
- in persoon, telefonisch en via email (o.a. via encryptie PGP) contacten onderhouden;
- in Brazilië verbleven;
- geld overgemaakt c.q. laten overmaken naar bedrijven in Brazilië;
- gesprekken gevoerd over het versturen van "dummy's";
- contact gelegd met personen en bedrijven in Brazilië met als doel een of meer containers met maripa's en water naar Nederland te verschepen;
- een handelshoeveelheid maripa's georganiseerd/gekocht en een partij flesjes water aangekocht;
- containers met maripa's (als lijntesters) vanuit Brazilië naar Nederland verscheept;
- een douane ambtenaar benaderd voor inlichtingen over het laden van containers, de stand van zaken m.b.t. vaarschema's en de tactiek en werkwijzen van douanecontroles en;
- een loods gehuurd/geregeld voor het lossen van containers;

4.Zaak Corruptie

hij op een of meer tijdstippen in de periode van 2 juni 2014 tot en met 31 december 2014 te Rotterdam, Schiedam en 's-Gravenzande, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, een ambtenaar, te weten [betrokkene 2], douane ambtenaar,
een gift of belofte heeft gedaan danwel een dienst heeft verleend of aangeboden met het oogmerk om die ambtenaar te bewegen in zijn bediening, al dan niet in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten
en/of
een gift of belofte heeft gedaan danwel een dienst heeft verleend of aangeboden tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door [betrokkene 2] al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening was gedaan of nagelaten,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders aan
[betrokkene 2] (een) geldbedrag(en) beloofd en overhandigd als [betrokkene 2] in zijn functie bij de afdeling Pre-Arrival van de Douane (een) bepaalde container(s) zodanig in het systeem zou beoordelen en/of had beoordeeld dat deze container(s) niet werd(en) gecontroleerd;
en (sinds de wetswijziging van 1 januari 2015)
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 17 april 2015 te Rotterdam, Schiedam en ’s-Gravenzande, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een ambtenaar, te weten [betrokkene 2], douane ambtenaar,
een gift of belofte heeft gedaan danwel een dienst heeft verleend of aangeboden met het oogmerk om die ambtenaar te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten
en/of
een gift of belofte heeft gedaan danwel een dienst heeft verleend of aangeboden tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door die [betrokkene 2] in zijn huidige of vroegere bediening was gedaan of nagelaten,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders aan
[betrokkene 2] (een) geldbedrag(en) beloofd en overhandigd als [betrokkene 2] in zijn functie bij de afdeling Pre-Arrival van de Douane (een) bepaalde container(s) zodanig in het systeem zou beoordelen en/of had beoordeeld dat deze container{s) niet werd(en) gecontroleerd.
Vordering van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-750107-14 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren en
3 maanden, met aftrek van voorarrest en daarbij rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-750107-14 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.Zaak Marajo

hij op of omstreeks 17 april 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 400 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

2.Zaak Antofagasta

hij op of omstreeks 20 februari 2015 te Rotterdam en Krimpen aan de Lek, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

3.Zaak Maripa

hij in de periode van 2 juni 2014 tot en met 17 april 2015 in Nederland en te Bélém,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te (doen) plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit{en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van de/het hierboven bedoelde feit(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders:
- in persoon, telefonisch en via email (o.a. via encryptie PGP) contacten onderhouden;
- in Brazilië verbleven;
- geld overgemaakt c.q. laten overmaken naar bedrijven in Brazilië;
- gesprekken gevoerd over het versturen van "dummy's";
- contact gelegd met personen en bedrijven in Brazilië met als doel een of meer containers met maripa's en water naar Nederland te verschepen;
- een handelshoeveelheid maripa's georganiseerd/gekocht en een partij flesjes water aangekocht;
- containers met maripa's (als lijntesters) vanuit Brazilië naar Nederland verscheept;
- een douane ambtenaar benaderd voor inlichtingen over het laden van containers, de stand van zaken m.b.t. vaarschema's en de tactiek en werkwijzen van douanecontroles en;
- een loods gehuurd/geregeld voor het lossen van containers;

4.Zaak Corruptie

hij in de periode van 2 juni 2014 tot en met 31 december 2014 in Nederland een ambtenaar, te weten [betrokkene 2], douane ambtenaar,
een belofte heeft gedaan met het oogmerk om die ambtenaar te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten,
immers heeft verdachte aan
[betrokkene 2] geldbedragen beloofd als [betrokkene 2] in zijn functie bij de afdeling Pre-Arrival van de Douane (een) bepaalde container(s) zodanig in het systeem zou beoordelen en/of had beoordeeld dat deze container(s) niet werd(en) gecontroleerd;
en (sinds de wetswijziging van 1 januari 2015)
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 17 april 2015 in Nederland een ambtenaar, te weten [betrokkene 2], douane ambtenaar,
een gift of belofte heeft gedaan met het oogmerk om die ambtenaar te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten
en
een gift of belofte heeft gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door die [betrokkene 2] in zijn huidige bediening was gedaan of nagelaten,
immers heeft verdachte aan
[betrokkene 2] geldbedragen beloofd en
een geldbedragoverhandigd als [betrokkene 2] in zijn functie bij de afdeling Pre-Arrival van de Douane (een) bepaalde container(s) zodanig in het systeem zou beoordelen en/of had beoordeeld dat deze container{s) niet werd(en) gecontroleerd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Zaken Maripa en Marajo
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd op de gronden zoals vermeld in de pleitnota – kort en zakelijk weergegeven – dat voor de zaken Maripa en Marajo vrijspraak dient te volgen aangezien de bewijsconstructie stoelt op de interpretatie van de zogenaamde ‘opname van vertrouwelijke communicatie’ (hierna: OVC)–gesprekken en de
Pretty Good Privacy(hierna: PGP)–gesprekken waar uiterst behoedzaam mee om dient te worden gegaan, mede ten aanzien van het gebruik daarin van de naam “opa”/“ouwe” om de verdachte aan te duiden, en omdat de rol van de verdachte in relatie tot de douaneambtenaar [betrokkene 2] met betrekking tot de zaak Marajo hooguit als medeplichtige kan worden geduid en dat is niet tenlastegelegd.
Het standpunt van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten gevorderd op de gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir - kort en zakelijk weergegeven – dat de verdachte met medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] en anderen in de zaak Maripa de belading en verzending van op 2 december 2014 en 4 januari 2015 binnengekomen containers met daarin maripa’s heeft geregeld die als testlijn met dummy’s diende voor een latere zending cocaïne die ook daadwerkelijk volgde in de zaak Marajo met als lading water.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt en gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen en de overige stukken die zich in het dossier bevinden.
Indachtig vaste jurisprudentie dient allereerst opgemerkt dat daarbij behoedzaam om moet worden gegaan met de toekenning van betekenis voor het bewijs aan de inhoud van opgenomen gesprekken. Van belang bij die toekenning van betekenis zijn de kring van aan een gesprek deelnemende personen, de frequentie van gesprekken en overige gedragingen en gebeurtenissen, daaronder geobserveerde ontmoetingen, vervoers- c.q. reisbewegingen en dat op voor de tenlastegelegde feiten relevante momenten en plaatsen ook verdovende middelen worden aangetroffen.
De bijnaam van de verdachte
De raadsman heeft betoogd dat behoedzaamheid dient te worden betracht als het gaat om de vraag wie met “ouwe” en “opa” wordt bedoeld nu meerdere personen in het dossier Focus achter die bijnaam schuil kunnen gaan.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn tot vrijspraak strekkende betoog en komt op grond van de combinatie van observaties, OVC- en PGP-gesprekken tot de slotsom dat door medeverdachten en personen in de kring daaromheen over de verdachte wordt gesproken als “ouwe” en “opa”.
Zo wordt hij door [betrokkene 3], de schoonzoon van de douaneambtenaar [betrokkene 2], zowel als “ouwe” en “opa” aangeduid en geeft deze getuige niet alleen expliciet aan dat de verdachte en zijn zoon samen in de drugs zitten maar ook dat [betrokkene 2] de verdachte “opa” noemt en [betrokkene 1] hem “”ouwe” noemt.
De verklaring van [betrokkene 3] vindt steun in de observatie van 25 februari 2015 die aan hem is voorgehouden bij gelegenheid van zijn verhoor.
Tevens is bij een doorzoeking op 17 april 2015 bij [betrokkene 2] een briefje aangetroffen met daarop “Bra ouwe” met het nummer van een container waarmee de verdachte in verband gebracht wordt en zijn er contacten tussen de verdachte en [betrokkene 2] waarbij deze als “Streep” wordt aangeduid welke bijnaam door [betrokkene 2] is bevestigd. [Betrokkene 2] heeft PGP-berichten waarin hij zelf als “Baas nieuw” wordt geïdentificeerd naar “opa” verstuurd en ontvangen welke naar het oordeel van het hof onmiskenbaar zien op de zaak Marajo nu daarin het schip de Marfret Marajo wordt benoemd en het containernummer van de container waarin cocaïne is aangetroffen.
Ook buiten deze kring is steun te vinden voor de aan de verdachte toegerekende bijnamen. Wanneer zij geconfronteerd worden door de politie met een observatie van een ontmoeting tussen hen verklaren de getuigen
[getuige 1] en [getuige 2] niet alleen dat het gesprek over verdovende middelen ging, maar verklaart [getuige 1] ook over “ouwe” die het over Brazilië had. Opvallend is ook dat getuige [getuige 3], de toenmalige echtgenote van [medeverdachte 2], toen [medeverdachte 3], een andere zoon van de verdachte, met de verdachte bij haar kwam het telefoonnummer van [medeverdachte 3] in haar telefoon heeft opgeslagen niet als “[medeverdachte 3]” maar als “zoon oude”.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de verdachte ook wordt aangeduid met de bijnamen “ouwe” en “opa”.
Maripa en Marajo
Uit observatie is gebleken dat de verdachte op 16 juli 2014 op het terras van de Tennis Vereniging Lake7 te Zevenhuizen aanwezig was in gezelschap van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en nog twee andere mannen. Het gesprek dat daar is gevoerd is opgenomen. De verdachte spreekt in het Engels met de twee mannen over ‘we are taking them in the bananas from Ecuador again’, ‘all containers from Panama on this moment’, ‘we have a custom officer’, en de verdachte vraagt ‘Is it easy to get material in Brasil or not? Is that difficult’ en over geld en percentages.
Er wordt ook in het Nederlands gesproken over het in een boot doen
,erin doen en open halen, duiken en spullen van onder een boot halen, alsmede over containers. De verdachte zegt tevens ‘laat hij nou maar zorgen dat het er in komt’ en ‘dan kan je die dinges laten komen en dan in de derde week van augustus kunnen we hem volproppen.’
Dat het in dit gesprek gaat over verdovende middelen vindt steun in de omstandigheid dat [medeverdachte 1] in een OVC-gesprek van 30 november 2014 aangeeft dat hij er al 4 maanden mee bezig is en het in 3 à 4 maanden heeft opgebouwd, hetgeen strookt met de periode van de ontmoeting bij Lake7.
Ten aanzien van [betrokkene 2] is op 17 juli 2014 door het TCI-informatie verstrekt inhoudende: ‘[betrokkene 2] is een foute douanier die als sinds jaren voor criminelen regelt dat containers buiten de scan gehouden worden.’
In de in hoger beroep gevoegde verklaring van [betrokkene 2] uit het onderzoek Doussie verklaart [betrokkene 2] ten aanzien van de opzet van een vervoerslijn van verdovende middelen dat het begint met het sturen van dummy’s en dat het zeker meer dan een half jaar kost.
Vervolgens is er een ontmoeting op 9 september 2014 in eetcafé “Schenkel” te Capelle aan de IJssel van de verdachte en [medeverdachte 1] met anderen, daaronder dezelfde man met de bril die ook aanwezig was op 16 juli 2014 en [medeverdachte 2].
Zaak Maripa
Op 8 oktober 2014 zegt de verdachte bij gelegenheid van een ontmoeting met [betrokkene 4] dat hij straks naar [voornaam medeverdachte 2] (het hof begrijpt telkens: [medeverdachte 2) gaat en ‘Ken weer geen geld overmaken… Dat moet ik dat geld voor die dinge overmaken, je weet wel, van de schaaltjes/sjaaltjes (fon). Die zou nou op de boot gaan. Ik had hem dat geld gegeven’ en ‘Wat heeft [voornaam medeverdachte 2] gehad? Bij elkaar 15.000 euro he. Wat ik gebracht heb’.
Op 29 oktober 2014 vindt er een ontmoeting plaats tussen de verdachte, [getuige 2] en [getuige 1]. Dat gesprek gaat over verdovende middelen, dummy’s sturen en in januari “beuken”. Ook wordt gesproken over dat [voornaam medeverdachte 2] net uit het oerwoud kwam en dat die dingen in vruchten zitten die daar gekapt moeten worden en gedroogd voordat ze “naar ons in Belem” komen en dat [voornaam medeverdachte 2] dat allemaal moet regelen. De verdachte zegt daarin ook ‘ik zeg nog tegen [voornaam medeverdachte 2] ik zeg ik ben er niet mee eens hoor dat je het 2 november nog wil gaan proberen’.
Op 22 november 2014 voert [medeverdachte 1] een gesprek met de verdachte. De verdachte beschrijft daarin een ontmoeting met de douaneambtenaar [betrokkene 2], aangeduid als “Streep” waarbij de verdachte aan [betrokkene 2] heeft gezegd dat hij “500 ruggen per container” zou betalen. Verder vertelt de verdachte over wat [betrokkende 2] hem heeft verteld over de werkwijze na aankomst van containers. [Medeverdachte 1] vraagt of ‘er al een container van [voornaam medeverdachte 2] is geweest.’ De verdachte geeft aan dat die volgens [voornaam medeverdachte 2] 3 december komt via Frankrijk.
Op 30 november 2014 bespreken de verdachte en [medeverdachte 1] dat ‘Belém’ doorgaat.
De eerste container met nummer CAXU 733235-6 met 2.700 eenheden maripa’s is op 2 november 2014 in Belém, Brazilië, beladen op het schip de Nadja. Het schip is onder andere via Le Havre in Frankrijk gevaren. De container is vervolgens na aankomst van het schip in Nederland op 15 december 2014 naar een loods aan de Tiendweg te Krimpen aan de Lek gebracht. Die loods werd gehuurd door [medeverdachte 2]. Uit observatie is gebleken dat [medeverdachte 3] op 15 december 2014 manden uit de container op een pallet laadde.
Op 4 januari 2015 wordt te Rotterdam een container met nummer CHLU4444094 gelost bestemd voor een bedrijf van [medeverdachte 2], [bedrijfsnaam]. Die is vervoerd vanuit Brazilië op de CMA CGM Planton.
Op 5 januari 2015 spreken de verdachte en [medeverdachte 1] over dat er weer een container met die schaaltjes binnen is en vraagt [medeverdachte 1] of die al verkocht zijn.
[Getuige 3] heeft verklaard dat zij op 5 januari 2015 met [medeverdachte 3] heeft gesproken, [medeverdachte 3] kwam om de maripa’s.
Op 12 januari 2015 spreken de verdachte en [medeverdachte 1] weer over de noodzaak van een loods, over dat er weer een dummy moet komen, dat er op een container gewacht wordt, dat ze willen weten waardoor het komt, dat het misschien door die maripa’s komt en dat “ie” het dan ergens anders in moet doen. En dat de eerste via Frankrijk is gekomen.
De verdachte zegt ‘nou denken ze misschien, he de eerste keer hebben ze niks d’r in geflikkerd, de tweede keer doen ze het waarschijnlijk wel’, en dat hij vanavond van hem (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) gaat horen of het bedrijf goed is. Ook wordt gesproken over het op rood of groen staan van de maripa’s, en dat verdachte ‘er geen voorstander van is dat dat wijf van [voornaam medeverdachte 2] alles weet.’ [Medeverdachte 3] moet haar bezoeken en vragen naar de expediteur en het geld van een auto.
[Getuige 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] haar heeft bezocht en dat [medeverdachte 2] 30.000 euro heeft gekregen van een van de [achternaam verdachte en medeverdachte 2].
Uiteindelijk wordt de container op 22 januari 2015 bij de loods aan de Tiendweg in Krimpen aan de Lek gebracht.
Op 22 en 23 januari 2015 lost [medeverdachte 3] met anderen ook deze tweede container met maripa’s.
Op 12 februari 2015 is [medeverdachte 3] wederom bij de loods aan de Tiendweg. [Getuige 4] verklaart dat [medeverdachte 3] hem in februari 2015 maripa’s heeft getoond en dat hij een of twee keer heeft gezien dat er een container werd gelost.
Zaak Marajo
Op 12 januari 2015 vraagt [medeverdachte 1] aan de verdachte ‘Er was toch ook nog een andere en die kwam met water of zo, of niet?’, maar die is er volgens de verdachte nog niet.
Op 17 januari 2015 spreken de verdachte en [medeverdachte 1] er over dat er ‘water’ komt.
Op 17 april 2015 zijn op het schip de Marfret Marajo drie containers van de rederij CMA CGM (Holland) B.V. met mineraalwater die zijn geladen in Belém, Brazilië, aangekomen in Rotterdam. In de container met nummer ECMU 921971-7 trof de douane een hoeveelheid van ongeveer 400 kilo cocaïne aan. Tussen de pakketten met cocaïne is een bruine substantie aangetroffen die door het NFI is onderzocht.
In het hiervoor reeds genoemde gesprek van 29 oktober 2014 tussen de verdachte, [getuige 2] en [getuige 1] hebben de verdachte en [getuige 1] het over het bewerken van lading in containers met een soort van olie waardoor ‘die honden ook helemaal niets ruiken.’ De container met nummer ECMU 921971-7 was eerder door de douaneambtenaar [betrokkene 2] op ‘wit’ gezet waardoor geen nadere controle plaatsvond. Zoals hiervoor al overwogen is bij gelegenheid van een doorzoeking bij [betrokkene 2] een briefje aangetroffen met daarop ”Bra ouwe”. Op dit briefje stond tevens het containernummer ECMU9219717 vermeld.
De opdrachtgever voor de containers was [bedrijfsnaam]die gebruik maakte van het e-mailadres [e-mailadres]. Dit e-mailadres is gebruikt om de container met cocaïne de haven van Rotterdam binnen te krijgen. Uit later onderzoek bleek dat dit e-mailadres leek op het e-mailadres van het bestaande bedrijf [bedrijfsnaam] dat als e-mailadres [e-mailadres] heeft. In een OVC-gesprek van 26 januari 2015 noemt de verdachte de naam [bedrijfsnaam].
Uit onderzoek naar de PGP-telefoons van [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] is gebleken dat [medeverdachte 2] onder de contactnaam “947hml” op 5 april 2015 aan een ontvanger met de naam “Bulldog” het boekingsnummer en de naam van de Marfret Marajo door heeft gegeven. Die “Bulldog” maakt gebruik van hetzelfde e-mailadres als de gebruiker van “opa” in de telefoon van [betrokkene 2]. “947hml” vraagt aan “Bulldog” of hij het bericht wil doorsturen naar junior. Uit een gesprek van de verdachte en [medeverdachte 1] van 5 april 2015 volgt dat [medeverdachte 1] kennis heeft van het voornoemde e-mailverkeer.
Op 10 april 2015 stuurt “Tovenaar” aan “Bulldog” op verzoek nogmaals de naam van de boot en ook het adres Tiendweg 37d, 37e, 37f in Krimpen aan de Lek. Uit onderzoek is gebleken dat “Tovenaar” een contactnaam van [medeverdachte 2] is die door “Bulldog” en “Junior” aan hem is toegekend.
Op 14 april 2015 stuurt “Bulldog” aan [voornaam medeverdachte 2] een bericht dat er iets is met die documenten die “pas afgelopen vrijdag weggestuurd zijn” en “dat gebeurde vorige keer met die maripa ook al de 2e keer nou wie regelt dat”.
Tevens is gebleken dat [betrokkene 2] berichten ontving van “opa” die aan [betrokkene 2] de naam van het schip Marfret Marajo en het container met nummer ECMU921971-7 doorgaf.
Op 16 april 2015 ontvangt [betrokkene 2] berichten van “714dqp”.
Op 17 april 2015 overleggen “714dqp” en [betrokkene 2] dat er een probleem is en dat ‘ze hem kwijt waren’; op de vraag van [betrokkene 2] hoeveel er in zat antwoordt “714dqp” ‘rond de 400’. Gebleken is dat “opa” en “714dqp” dezelfde persoon is, te weten de verdachte. [Betrokkene 2] wordt door de verdachte en [medeverdachte 1] ook aangeduid als “Streep”. In een e-mailbericht van 9 april 2015 van “Bulldog” naar “Tovenaar” meldt “Bulldog” dat hij om half vier bij “Streep” moet komen.
In onderlinge samenhang bezien leidt het hiervoor overwogene tot de slotsom dat de verdachte met [medeverdachte 1] en anderen een vervoerslijn voor cocaïne vanuit Brazilië naar Nederland heeft opgezet waarbij eerst een testlijn met containers met maripa’s heeft plaatsgevonden voordat uiteindelijk de zending cocaïne is verstuurd welke op 17 april 2015 is onderschept. Bij dit alles heeft de verdachte een leidende rol gehad. Hij heeft [medeverdachte 2] aangestuurd en betaald. Met [medeverdachte 1] heeft hij veelvuldig overlegd over de zendingen en hij heeft gebruik gemaakt van de douaneambtenaar [betrokkene 2] die hij voor diens diensten heeft betaald.
Zaak Antofagasta
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd op de gronden zoals vermeld in de pleitnota – kort en zakelijk weergegeven – dat in de zaak Antofagasta ondanks controle door de douane niet is vastgesteld dat er cocaïne in de container zat die is gelost in Krimpen aan de Lek, zodat ook voor dit feit vrijspraak dient te volgen.
Het standpunt van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben op de gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir - kort en zakelijk weergegeven – gevorderd dat in de zaak Antofagasta bewezenverklaring dient te volgen van medeplegen van de invoer van cocaïne.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt en gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen en de overige stukken die zich in het dossier bevinden.
Indachtig vaste jurisprudentie dient allereerst opgemerkt dat daarbij behoedzaam om moet worden gegaan met de toekenning van betekenis voor het bewijs aan de inhoud van opgenomen gesprekken. Van belang bij die toekenning van betekenis zijn de kring van aan een gesprek deelnemende personen, de frequentie van gesprekken en overige gedragingen en gebeurtenissen, daaronder geobserveerde ontmoetingen, reis- en vervoersbewegingen en dat op voor de tenlastegelegde feiten relevante momenten en plaatsen ook verdovende middelen worden aangetroffen.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen gaat het hof uit van de volgende gang van zaken.
In de loop van 2014 is [medeverdachte 4] benaderd door
[betrokkene 5] (ook aangeduid als: [bijnaam betrokkene 5]) en [betrokkene 6] (ook aangeduid als: [bijnaam betrokkene 6) om via zijn fruitimport-bedrijf een containerlijn op te zetten met Panama om daarmee verdovende middelen te importeren met als deklading ananassen. Er zou eerst een paar keer met dummy-zendingen worden gewerkt.
[Betrokkene 5] en [betrokkene 6] hadden op hun beurt weer contact met [medeverdachte 4] over het transport van verdovende middelen.
Op 9 januari 2015 is op het schip Hammonia Antofagasta twee met ananassen beladen containers van rederij Maersk Line Netherlands B.V. aangekomen in de haven van Rotterdam.
[Medeverdachte 4] heeft vanaf eind november 2014 contact met de leverancier Pro Export Fresh in Panama.
Het schip is op 27 december 2014 vanuit Panama City vertrokken. Deze containers waren bestemd voor Fruit Market International B.V. (verder ook: FMI). PF Douane Expediteur B.V. was de inklaringsagent.
De containers zijn op 11 januari 2015 door de douane aan een controle (mobiele scan) onderworpen. Er zijn daarbij geen verdovende middelen aangetroffen. In opdracht van [bedrijf medeverdachte 4} heeft het bedrijf Tot Morgen Transport B.V. het vervoer van de containers verzorgd naar FMI.
In een OVC-gesprek van 7 januari 2015 wordt door de verdachte en [medeverdachte 1] gesproken over “Streep”, “dikke Robbie”, “Silva” en dat de bedrijven die op Panama staan goed zijn en dat er moest worden gekeken wat er ‘met die 2 gebeurt’, en dat ‘het enigste wat er ken gebeuren is dat als ze nagekeken worden dat hij zeg er moet nog een dummie kommen’ en ze het morgen of overmorgen weten als ze binnenkomen.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat deze twee containers als dummy hebben gefungeerd voor de hierna te bespreken invoer van de cocaïne op 20 februari 2015.
In de OVC-gesprekken van 22 januari, 2 en 5 februari 2015 bespreken de verdachte en [medeverdachte 1] iets dat op de boot weggaat op 6 februari, dat Peer (hof begrijpt: [medeverdachte 4]) regelt dat ‘ze voor ons d’r bij zetten’, hoeveel geld er op een kilo wordt gepakt, dat ze moeten weten of ‘die ding erop staat’ en dat die man ‘meer dan 500 zet de tweede keer’ en dat ‘220 toch best wel eh.. ze geloven je toch eh zomaar he. Is toch 6 miljoen zeg maar’.
In de OVC-gesprekken van 6 en 7 februari 2015 tussen [medeverdachte 1] en zijn toenmalige partner [betrokkene 7] is onder andere te beluisteren dat hij ‘zwaar gaat verdienen’, hij denkt ‘wel een half miljoen’. Er wordt ook gesproken over het met een auto achter een container aanrijden. De namen van Bolle, Silva en Streep worden genoemd en er wordt gepraat over hoeveel ze moeten krijgen.
Op 20 februari 2015 is op het schip Hammonia Antofagasta de met ananassen beladen container MNBU3316038 van rederij Maersk Line Netherlands B.V. aangekomen in de haven van Rotterdam. Het schip is omstreeks vrijdag 6 februari 2015 vanuit Panama City vertrokken. Genoemde container was een van de drie containers vermeld op de Bill of Lading en bestemd voor FMI (consignee). Kennisnemer (notify party) was PF Douane Expediteur B.V. Leverancier was ook deze keer Pro Export Fresh in Panama.
De containers zijn op 20 februari 2015 door de douane aan een controle onderworpen. Deze controle bestond uit achtereenvolgens:
  • een rip-off-controle, waarbij de deuren van de container open zijn gemaakt om te zien of er direct achter de deuren tassen staan met verdovende middelen;
  • de inzet van een mobiele scan waarbij de containers buitenaf worden gescand.
Bij deze controle zijn geen verdovende middelen aangetroffen.
Twee van de drie containers zijn op 23 februari 2015 bij FMI gelost. De container met nummer MNBU3316038 kreeg een afwijkende routering. Het bedrijf Tot Morgen Transport B.V. zou aanvankelijk alle drie de containers vervoeren, maar kreeg op zaterdag 21 februari 2015 de opdracht om alleen container MNBU3316038 vanaf het bedrijf Uniport Multipurpose B.V. in de haven te vervoeren naar een loods aan de Tiendweg te Krimpen aan de Lek. Uit onderzoek is gebleken dat [betrokkene 6] met zijn auto achter de vrachtwagen met de container is aangereden.
Diezelfde dag is de container in de eerdergenoemde loods gelost door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5].
Uit de OVC-gesprekken in de avond/nacht van 21 op 22 februari 2015 waarop met name de verdachte en [medeverdachte 1] zijn te horen (maar [medeverdachte 5] en [betrokkene 7] zijn daarbij ook aanwezig) blijkt dat men elkaar feliciteert met het transport. Er wordt geld geteld en er wordt uitgebreid gesproken over de gang van zaken bij het lossen van de container met ananassen en de ‘blokken’ en de overdracht daarvan aan de afnemers.
Aanwezigheid cocaïne in container MNBU3316038
Op basis van de bewijsmiddelen en met name de OVC-gesprekken in de woning van [medeverdachte 1] tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] kort na aankomst van deze container in de avond/nacht van 21 op 22 februari 2015 stelt het hof vast dat deze container op 21 februari 2015 in de loods aan de Tiendweg is gelost door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5]. Voorts wordt op grond van de inhoud van de OVC-gesprekken geconcludeerd dat naast de ananassen tevens een grote hoeveelheid cocaïne in de container zat, zij het dat het precieze aantal kilo’s niet is vastgesteld.
Dat het hier om cocaïne ging en niet om andere, al dan niet verdovende middelen leidt het hof onder andere af uit de OVC-gesprekken van 30 november en 2 december 2014 met [betrokkene 7] waarin [medeverdachte 1] onverbloemd spreekt over cokehandel waar hij in zit.
Ook [betrokkene 2] verklaart op de zitting van 9 maart 2020 als verdachte in zijn eigen zaak dat hij wist dat het bij de transporten waar hij bij betrokken was telkens om cocaïne ging. En bij het onderschepte transport in april 2015 (zaakdossier Marajo) ging het ook om cocaïne.
Uit de opgenomen gesprekken blijkt dat er op verschillende momenten gesproken wordt over spullen in de loods, pallets, ‘blokken’ en ananassen, en dat ‘de blokken’ gewoon ‘met die handschoenen’ zijn aangeraakt en dat het ‘enigste wat het probleem was’ dat sommige ‘nat’ waren ‘door die ananassen’ en dat ze morgen worden getest.
Uit de opgenomen gesprekken blijkt ook dat [medeverdachte 1] en de verdachte bespreken dat ‘het’ wel goed was verpakt ‘qua verpakking’. Aansluitend wordt er tussen de verdachte en [medeverdachte 1] gesproken over ‘Als er een hond erin had gezet, de hond had het zo geroken’ en ‘Ik zeg dat die niet open geweest is’ en ‘Nee, een hond had het geroken’.
Later op 25 februari 2015 bespreken de verdachte en [medeverdachte 1] dit punt opnieuw: ‘Maar weet je waarom ze het niet gepakt hebben?’ ‘Door het slechte weer.’ ‘Omdat die pallets tegen elkaar aan staan.’ ‘Daar konden ze niet doorheen kijken.’ ‘Als het goed weer was geweest’ ‘Hadden ze waarschijnlijk open effe ntv gelost’.
Dit kan naar het oordeel van het hof niet anders worden geïnterpreteerd dan dat beide keren onderling wordt gesproken over het feit dat ondanks de douanecontrole de cocaïne in de container niet is ontdekt.
Conclusie
In onderlinge samenhang bezien leidt het hiervoor overwogene tot de slotsom dat de verdachte – als medepleger - met [medeverdachte 1] en anderen een vervoerslijn voor cocaïne vanuit Panama naar Nederland heeft opgezet waarbij uiteindelijk via het schip Hammonia Antofagasta een container cocaïne met een deklading van ananassen op 20 februari 2015 in de Rotterdamse haven is ingevoerd.
Zaak Omkoping
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd op de gronden zoals vermeld in de pleitnota – kort en zakelijk weergegeven – dat ten aanzien van de zaak Omkoping een bewezenverklaring zich dient te beperken tot de periode van oktober/november 2014 tot en met april 2015. In geval van bewezenverklaring en veroordeling dient de straf aanzienlijk te worden gematigd.
Het standpunt van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben op de gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir - kort en zakelijk weergegeven – gevorderd dat bewezenverklaring dient te volgen van de tenlastegelegde omkoping.
Het oordeel van het hof
In de tenlastelegging wordt de verdachte onder feit 4 het verwijt gemaakt dat hij in de periode 2 juni 2014 tot en met 17 april 2015 samen met [medeverdachte 1] in Nederland de douaneambtenaar [betrokkene 2], actief heeft omgekocht door hem – kort gezegd – geldbedragen te beloven en ook te hebben overhandigd om [betrokkene 2] ertoe te bewegen om in strijd met zijn plicht containers met verdovende middelen zonder controle door te laten.
De verdachte heeft niet willen verklaren over zijn relatie met [betrokkene 2].
[Betrokkene 2] was in de hiervoor genoemde periode werkzaam als douaneambtenaar bij de afdeling zeezaken op de afdeling pre-arrival en heeft wel verklaard over zijn contacten met de verdachte.
Volgens [betrokkene 2] heeft hij – kort samengevat – als douaneambtenaar tegen betaling containers met cocaïne doorgelaten, ook voor de verdachte. Voor dat doorlaten van cocaïne kreeg hij doorgaans 7 ½ % van de opbrengst van de verdovende middelen en de verdachte liet aan [betrokkene 2] weten wanneer de verdachte hem nodig had.
[Betrokkene 2] verklaart dat hij vanaf de zomer van 2012 al contacten had met personen voor wie hij vanaf eind 2012 containers op “wit” zette. Er werd begonnen met het opzetten van een lijn door klanten te zoeken, verzenders te zoeken en containers te versturen met (dummy) ladingen. Het kost meer dan een half jaar om iets op te zetten volgens [betrokkene 2]. De personen met wie [betrokkene 2] contact had stuurden de containers. [Betrokkene 2] wist dat het telkens om cocaïne ging. [Betrokkene 2] is met de verdachte in contact gekomen via [betrokkene 1] die verklaart dat hij daartoe [betrokkene 2] bezocht in diens zaak, [zaaksnaam] (het hof begrijpt: naam winkel betrokkene 2).
In samenhang met hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de zaken Maripa en Marajo acht het hof anders dan de raadsman de periode van de omkoping bewezen zoals tenlastegelegd.
Ontmoetingen tussen de verdachte en [betrokkene 2] zijn door observaties en plaatsbepalingsapparatuur vastgesteld.
Wat betreft de omvang en frequentie van de betalingen overweegt het hof dat de verdachte noch [betrokkene 2] daarover een verklaring hebben afgelegd.
Uit in de bewijsmiddelen opgenomen OVC-gesprekken blijkt echter dat het om grote bedragen in vaak grote coupures is gegaan.
Zo blijkt ook uit een OVC-gesprek van 22 november 2014 tussen de verdachte en [medeverdachte 1] dat [betrokkene 2] werkte voor een bepaald percentage.
In een gesprek op 12 januari 2015 spreekt de verdachte over het aan [betrokkene 2] geven van 250.000 euro en in een gesprek op 21 oktober 2014 van [betrokkene 2] met [betrokkene 3] spreekt [betrokkene 2] over het mee pakken van 1.000 kilo en het daarmee verdienen van 10 miljoen euro.
Dat er ook daadwerkelijk betaald is, blijkt naar het oordeel van het hof uit de OVC-gesprekken van 22 februari 2015 waarin de verdachte met [betrokkene 2] spreekt over een volgend keer allemaal klein, briefjes van € 50,- en van 11 maart 2015 waaruit blijkt dat [betrokkene 2] aan het tellen is, alsmede uit een observatieverslag van 11 maart 2015 waaruit blijkt dat [betrokkene 2] aan de verdachte een papier overhandigt.
Op basis van de gebezigde wettige bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat uit het handelen van de verdachte op grond van de uiterlijke verschijningsvorm en de feiten en omstandigheden van en rondom de betalingen volgt dat de verdachte [betrokkene 2] heeft omgekocht zoals ten laste is gelegd.
Anders dan de advocaten-generaal is het hof van oordeel dat [medeverdachte 1] niet kan worden aangemerkt als medepleger van dit feit.
De enkele omstandigheid dat [medeverdachte 1] op de hoogte was van de omkoping en daarvan financieel heeft geprofiteerd is naar het oordeel van het hof onvoldoende om een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten aan te nemen ten aanzien van de omkoping zelf.
Dat [medeverdachte 1] samen met de verdachte zou hebben beslist over de vergoeding die [betrokkene 2] zou ontvangen, kan naar het oordeel van het hof niet uit de in het dossier voorhanden bewijsmiddelen worden geconcludeerd.
Uit de desbetreffende opgenomen gesprekken blijkt niet meer en niet minder dan dat de verdachte en [medeverdachte 1] spreken over aan [betrokkene 2] te betalen bedragen.
Dat [medeverdachte 1] daar een gelijkwaardige stem in zou hebben gehad blijkt naar het oordeel van het hof niet. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit de verklaring van [betrokkene 2] moet worden opgemaakt dat afspraken ter zake door [betrokkene 2] met de verdachte en niet met [medeverdachte 1] zijn gemaakt. Ook wat de contacten tussen beiden betreft, blijkt uit de voorhanden bewijsmiddelen dat die steeds hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en [betrokkene 2].
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-750107-14 onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 10-750107-14 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen of om voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het in de zaak met parketnummer 10-750107-14 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
aan een ambtenaar een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten
en
aan een ambtenaar een gift of belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Verweer strekkende tot strafvermindering
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er in het voorbereidend onderzoek onrechtmatigheden zijn begaan die dienen te leiden tot strafvermindering als het hof zou komen tot een (deel) bewezenverklaring van het aan de verdachte tenlastegelegde.
Volgens de verdediging is – kort samengevat – het onderzoek niet gestart op basis van een redelijke verdenking dat de verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan enig strafbaar feit en is ook overigens niet voldaan aan de voorwaarden die de wet stelt aan het rechtmatig inzetten van diverse BOB-middelen. De informatie van het TCI was onvoldoende om vast te stellen dat aan de vereisten van artikel 67, eerste lid, Sv is voldaan.
Er is direct een TGO gestart, hetgeen niet anders te verklaren is dan dat de reputatie van de verdachte daarbij leidend is geweest.
Er zijn machtigingen ex artikel 126 m Sv afgegeven zonder dat er voldaan is aan de eisen die artikel 67, eerste lid, Sv stelt. De rechter-commissaris had in redelijkheid niet tot het afgeven van machtigingen mogen besluiten en niet is komen vast te staan dat het onderzoek het inzetten van het desbetreffende middel vereiste.
Volgens de verdediging is ook niet voldaan aan de wettelijke eisen voor het afgeven van machtigingen tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie ex artikel 126 l Sv in de auto van [medeverdachte 3], in voor publiek toegankelijke ruimtes zoals horecagelegenheden en de openbare weg, in de vervoermiddelen waarvan de verdachte gebruik maakte en in de woning van [medeverdachte 1].
Het standpunt van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal zijn van mening dat op de beschikbare informatie het starten van het opsporingsonderzoek Focus gerechtvaardigd was en dat van onrechtmatigheden in dat onderzoek geen sprake is geweest.
Het onderzoek is gestart op onder andere informatie afkomstig uit twee processen-verbaal van het TCI. Met de aanhouding van [medeverdachte 3] in het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen kort nadat die informatie beschikbaar was gekomen, is een deel van de informatie van het TCI bevestigd.
Het oordeel van het hof
In mei 2014 is het onderzoek TGO Castello opgestart met de verdachte en [medeverdachte 1] als onderzoeks-subjecten. De reden voor de start was onder andere gelegen in het onderzoek naar de schietpartij op 8 april 2014 in Spijkenisse waarbij een man meermalen is beschoten. Uit TCI-informatie was naar voren gekomen dat het slachtoffer van deze schietpartij problemen had met de verdachte in verband met de handel in verdovende middelen en dat [medeverdachte 1] het slachtoffer zou hebben neergeschoten.
TGO Castello betrof een paraplu-onderzoek waar verschillende onderzoeken deel van uitmaakten (waaronder de doorstart van TGO Aalbes en een onderzoek naar de vermogensbestanddelen van de verdachte in verband met de ontnemingsuitspraak in de zaak met rolnummer [rolnummer]).
Het opsporingsonderzoek 17TGO FOCUS is vervolgens op 2 juni 2014 gestart ook als onderdeel van TGO Castello op basis van mondeling binnengekomen informatie verstrekt door het TCI die op 3 en 4 juni 2014 schriftelijk in een proces-verbaal is opgenomen. Deze informatie is door het TCI als betrouwbaar aangemerkt.
De informatie luidde:
‘[voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte 1] handelen in cocaïne, pillen en hasj’ en ‘[voornaam verdachte], [voornaam medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zitten in de verdovende middelen handel. Ze handelen in wiet, pillen en cocaïne’. Met [voornaam verdachte] wordt bedoeld de verdachte, met [voornaam medeverdachte 1] wordt bedoeld [medeverdachte 1] en met [voornaam medeverdachte 3] wordt bedoeld [medeverdachte 3].
Daarop is onderzoek gedaan naar de antecedenten van de verdachte en [medeverdachte 1] in de bedrijfsprocessensystemen van de politie. Beiden hadden antecedenten op het gebied van de Opiumwet.
De TCI-informatie is in samenhang met het strafrechtelijk verleden van de verdachte (en [medeverdachte 1]) gebruikt als startinformatie voor het opsporingsonderzoek Focus en naar het oordeel van het hof is daarmee voldaan aan het vereiste van een redelijk vermoeden van schuld ten opzichte van de verdachte als bedoeld in artikel 27 Sv en was het starten van het opsporingsonderzoek Focus gerechtvaardigd.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte in de aan de genoemde ontnemingszaak onderliggende strafzaak op 9 februari 2001 (rolnummer) onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien jaren voor onder meer opiumwetdelicten, deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van moord. In voornoemde informatie kon een aanwijzing worden gezien dat de verdachte niet lang na het uitzitten van die straf zich mogelijk opnieuw schuldig maakte aan ernstige strafbare feiten op grond waarvan het inzetten van BOB-middelen mogelijk was.
Er zijn naar het oordeel van het hof naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die maken dat aan de hiervoor weergegeven gang van zaken moet worden getwijfeld.
De rechter-commissaris heeft in de periode na 2 juni 2014 machtigingen verleend voor BOB-dwangmiddelen, telkens met daaraan ten grondslag liggend een proces-verbaal waarin wordt aangegeven op grond van welke feiten en omstandigheden de aanvraag is gedaan.
Een dergelijke machtiging mag enkel worden verleend ingeval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. De verdenking van de handel in verdovende middelen valt daaronder.
Uitgaande van hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking nemende dat aan iedere door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken afgegeven machtiging voor het inzetten van een BOB-dwangmiddel een proces-verbaal ten grondslag ligt waarin is aangegeven op grond waarvan de aanvraag is gedaan, is het hof van oordeel dat met het in algemene bewoordingen stellen dat niet aan wettelijke eisen is voldaan, door de verdediging onvoldoende feiten en omstandigheden zijn aangedragen om de door de verdediging getrokken conclusie te rechtvaardigen. Ook naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting zijn naar het oordeel van het hof geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de vergaande conclusie van de verdediging rechtvaardigt.
Nu de OVC-gesprekken in de nieuwe woning van [medeverdachte 1] een substantieel deel uitmaken van het bewijsmateriaal overweegt het hof met betrekking tot de afgifte van deze OVC-machtiging nog het volgende.
De aanvraag van 2 oktober 2014 is onder andere gebaseerd op het OVC-gesprek van 16 juli 2014 bij de Tennis Vereniging Lake7 te Zevenhuizen waar door de verdachte en [medeverdachte 1] samen met anderen werd gesproken over de invoer van containers uit Zuid-Amerika en drugs. Ook is acht geslagen op de contacten begin augustus 2014 tussen de verdachte (en [medeverdachte 1]) en [betrokkene 4], een bij de politie bekend crimineel contact van hen op het gebied van verdovende middelen. Inmiddels is uit de al langer lopende taps duidelijk dat de verdachte en [medeverdachte 1] er kennelijk rekening mee houden dat hun telefoons worden getapt, er wordt in bedekte termen met elkaar gesproken en er worden afspraken gemaakt voor nader overleg. Ook wordt over de tap gesproken over PGP-toestellen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke telefoons met name in het criminele circuit worden gebruikt om over de uitvoering van strafbare feiten te communiceren, omdat de daarmee verzonden versleutelde berichten moeilijk te decoderen zijn.
Het hof volgt de raadsman daarom niet in zijn betoog dat er op het moment van de afgifte van deze machtiging niet of nauwelijks onderzoeksresultaten waren die de TCI-informatie bevestigden of daaraan steun gaven. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat - zoals door de verdediging gesteld - de rechter-commissaris niet in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen. De inbreuk die als gevolg van deze OVC-machtiging(en) voor de woning van [medeverdachte 1] (aan het [adres]) ontegenzeggelijk ook op de privacy van de verdachte is gemaakt, was aldus gelegitimeerd.
Het gevoerde verweer wordt verworpen.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de invoer van grote hoeveelheden cocaïne, verborgen in zeecontainers afkomstig uit Midden-Amerika, in Nederland en bovendien aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen daartoe.
In deze zaak is sprake van transitcriminaliteit, een vorm van georganiseerde drugshandel op het logistieke knooppunt van de Rotterdamse haven waarbij gebruik is gemaakt van een dekmantelstructuur (fruitimportbedrijf) om zo het containertransport te legitimeren.
Door aldus te handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Met de internationale handel in harddrugs wordt veel criminele winst behaald. De verdachte heeft klaarblijkelijk gehandeld uit geldelijk gewin en zich niet bekommerd om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Nog afgezien van het feit dat cocaïne schadelijk is voor de volksgezondheid, gaat het gebruik ervan, in het bijzonder bij grensoverschrijdende handel in de invoer- en uitvoerlanden, vaak gepaard met vele andersoortige vormen van criminaliteit.
Het in georganiseerd verband invoeren van cocaïne, in deze omvang en het voorbereiden daarvan vormen hierdoor ernstige inbreuken op de rechtsorde en dienen krachtig bestreden te worden. Op dergelijke feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van die duur houdt het hof rekening met de leidende rol die de verdachte bij de invoer en voorbereidingshandelingen heeft vervuld. Zo heeft hij Rijgersberg aangestuurd en betaald en heeft hij met [medeverdachte 1] veelvuldig overlegd over de zendingen.
De verdachte heeft zich voorts, teneinde de hiervoor omschreven invoer en voorbereiding tot invoer van handelshoeveelheden harddrugs in Nederland mogelijk te maken, schuldig gemaakt aan omkoping van een douaneambtenaar ter neutralisering van de invoercontroles. Tegen betaling van aanzienlijke geldbedragen zorgde deze douaneambtenaar er immers voor dat containers waarin de verdovende middelen zich bevonden na aankomst en bij afhandeling in de haven in Rotterdam niet werden gecontroleerd.
Met deze omkoping heeft de verdachte de geregelde werking van een orgaan van het staatsgezag, de Douane Nederland, belemmerd. Dit is een ernstig feit. Het was de omgekochte douaneambtenaar die door analyse van alle gegevens de controles op de aanwezigheid van onder meer verdovende middelen in gang kon zetten of kon voorkomen. De verdachte heeft door zijn handelen, louter om er zelf financieel beter van te worden, de integriteit van een overheidsorgaan aangetast en daarmee het vertrouwen dat de burger in het optreden van de douane moet kunnen stellen geschaad.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd.
Anders dan door de verdediging bepleit speelt de enkele familienaam van de verdachte geen rol bij de hoogte van de op te leggen straf. Wel wordt meegewogen dat uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 juli 2020 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
12 jaren een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft met de advocaten-generaal en de verdediging evenwel geconstateerd dat in de onderhavige zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is geschonden.
Het hof stelt hiertoe het volgende vast:
  • de verdachte is op 22 april 2015 in verzekering gesteld;
  • op 15 maart 2017 is door de rechtbank vonnis gewezen,
  • op 23 en 29 maart 2017 is door en namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;
  • op 19 april 2018 heeft een pre-regiebehandeling plaatsgevonden;
  • op 28 en 29 januari 2019 heeft een regiebehandeling plaatsgevonden;
  • de geplande zittingsdagen in april en mei 2020 hebben niet kunnen plaatsvinden wegens de COVID-19 maatregelen;
  • de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op
3 augustus 2020;
- het onderzoek ter terechtzitting is, na behandeling van alle overige zaken in het Focus-onderzoek, op
18 september 2020 gesloten;
- dit arrest wordt gewezen op 2 oktober 2020, ruim
3 jaren na het instellen van het hoger beroep.
De behandeling van de terechtzitting in hoger beroep is derhalve niet binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld afgerond met een eindarrest. Deze overschrijding is onder meer gelegen in de omvang en de ingewikkeldheid van de zaak, de omstandigheid dat de zaak van de verdachte gelijktijdig met de zaak van zes medeverdachten behandeld diende te worden en de getroffen maatregelen naar aanleiding van de uitbraak van het Coronavirus, welke omstandigheden niet geheel voor rekening van de verdachte kunnen komen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof in plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
11 jaren en 4 maanden opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 177 oud en 177 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder parketnummer 10-750078-15 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-750107-14 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-750107-14 onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jaren en 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. A.M.P. Gaakeer en mr. T.B. Trotman,
in bijzijn van de griffiers mr. C.B. Jans en
mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 oktober 2020.