ECLI:NL:GHDHA:2020:1783
Gerechtshof Den Haag
- Tussenbeschikking
- E.A. Mink
- A.A.F. Donders
- A.R.J. Mulder
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarigen na echtscheiding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 september 2020 een tussenbeschikking gegeven in het hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam. De vader was in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met zijn minderjarige kinderen. De vader heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) afwijken van de gegevens in de eerdere echtscheidingsbeschikking. Het hof heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen ten tijde van het indienen van het verzoek in Nederland was gelegen, waardoor het hof bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. Het hof heeft geoordeeld dat de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij dezelfde persoon is als vermeld in de BRP, ondanks de verschillende spelling van zijn naam in officiële documenten.
De zaak betreft ook de vraag of partijen gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen. Het hof heeft vastgesteld dat er op basis van Iraaks recht van rechtswege een gezagsverhouding is ontstaan tussen de vader en de minderjarigen. De vader heeft verzocht om een omgangsregeling van een weekend per twee weken, terwijl de moeder verzoekt om de grieven van de vader te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft besloten dat het onvoldoende geïnformeerd is om een beslissing te nemen over de zorgregeling en heeft de raad voor de kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor contact tussen de vader en de minderjarigen. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 30 januari 2021.