Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 8 september 2020
Het verloop van het geding
De beoordeling van het hoger beroep
Enige feiten.
Vonnis 6 maart 2019
Vordering van de man
- De vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 46.592, - aan de man ter zake verrekening van de door de man betaalde hypothecaire lasten van de woning aan [Adres een] te [plaatsnaam] over de periode 1 november 2013 tot en met 1 oktober 2018, althans een bedrag dat het hof juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2018, althans met ingang van een datum die uw hof juist acht;
- De vrouw te veroordelen tot betaling van € 4.099, - aan de man ter zake verrekening van de door de man betaalde hypothecaire lasten van de woning aan [Adres twee] te [plaatsnaam] over de periode 1 maart 2014 tot en met 31 oktober 2014, althans een bedrag dat uw hof juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2018, althans met ingang van een datum die het hof juist acht;
- Primair te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage zoals genoemd in artikel 6 van de samenlevingsovereenkomst 1998 op nihil wordt gesteld, of althans op een bedrag dat uw hof juist acht, en met terugwerkende kracht tot 22 november 2013, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, en subsidiair de vordering van de vrouw vast te stellen op € 11.359,55;
- De vrouw te veroordelen in de kosten van beide procedures, met de bepaling dat over de proceskostenveroordelingen wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het in dezen te wijzen arrest;
- Met verklaring dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
De vordering van de vrouw
Alimentatie
- De alimentatieverplichting was indertijd op aandringen van de vrouw in de overeenkomst opgenomen om haar meer financiële zekerheid te bieden voor het geval de relatie binnen enkele jaren op de klippen zou lopen. Door samenwoning zou de vrouw namelijk haar recht op de partneralimentatie van haar vroegere partner kwijtraken. Daarbij was de vrouw nog niet lang in dienst bij haar huidige werkgever en was haar salaris niet hoog. De vrouw was daarom bang dat zij niet in staat zou zijn om een ander huis te huren, vergelijkbaar met het huis dat zij achter moest laten, als partijen op korte termijn uit elkaar zouden gaan.
- Tussen het aangaan van de overeenkomst en de beëindiging van de relatie zijn vijftien jaar verstreken. In de tussenliggende periode is de vrouw aanzienlijk meer gaan verdienen.
- De vangnetbepaling is in ieder geval gaandeweg overbodig geworden omdat de vrouw in de loop van de tijd geacht kan worden zelf volledig in haar levensonderhoud te voorzien in het geval de relatie zou worden beëindigd. Toen uiteindelijk na vijftien jaar aan de relatie een einde kwam, kon het betalen van een bijdrage niet meer worden gezien als het voldoen aan een dringende verplichting van moraal en fatsoen. Voor zover dit anders zal zijn dan lag het op de weg van de vrouw om gemotiveerd te stellen dat zij ondanks haar eigen inkomsten en middelen toch behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud.
- Drie jaar na het verbreken van de relatie wordt er een beroep gedaan op de alimentatieclausule.
- Uit de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2015 volgt dat het NBI van de vrouw is bepaald op € 3.124, - per maand. Tevens volgt uit deze beschikking dat de vrouw over een vermogen beschikte van € 90.000, -.
- Het stond partijen geheel vrij in de notariële samenlevingsovereenkomst een alimentatieverplichting overeen te komen.
- In deze samenlevingsovereenkomst werd nadrukkelijk bepaald dat de vrouw aanspraak heeft op een bedrag van NLG 1.000, - per maand na ontbinding van de samenleving. Tevens werd in de samenlevingsovereenkomst vastgelegd dat de vrouw het bedrag kreeg gedurende een periode van drie jaar na beëindiging van de relatie. Verdere afspraken zijn niet gemaakt.
- De rechtbank heeft op juiste gronden overwogen dat de man in eerste aanleg geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die zouden nopen tot een andere uitleg van deze bepaling.
- Partijen zijn gehouden deze overeenkomst na te komen, ook na 15 jaar.
€ 90.000, - en dat zij eerst na drie jaar na beëindiging van de samenleving van partijen aanspraak maakt op de onderhoudsbijdrage. De uitleg die de man aan de alimentatiebepaling geeft acht het hof aannemelijk. De man heeft duidelijk inzicht gegeven onder welke omstandigheden de bepaling in de notariële samenlevingsovereenkomst is opgenomen. De alimentatiebepaling vindt zijn grondslag in het feit dat de vrouw haar alimentatieaanspraken jegens haar vorige echtgenoot verloor en het feit dat zij op dat moment niet in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Bij het beëindigen van de samenleving in november 2013 kon zij wel in haar levensonderhoud voorzien. In de alimentatiebepaling wordt geen enkele verwijzing gemaakt naar een behoefte die gebaseerd dient te worden op een behoefte ten tijde van de samenleving van partijen. In het onderhavige geschil heeft de alimentatiebepaling een andere betekenis dan dat uit de letterlijke tekst volgt. Een redelijke uitleg van de alimentatiebepaling brengt derhalve met zich mede dat de vrouw geen recht (meer) heeft op de alimentatie. De grief van de man treft doel. Het feit dat grief 1 doel treft brengt met zich mee dat de man geen belang meer heeft bij de bespreking van zijn tweede grief.
Rekening en verantwoording huur [Adres twee]
Hypotheekrente woning [Adres een] en hypotheekrente [Adres twee]
- hij bestrijdt de stelling dat hij wenste dat de woning aan [Adres een] aan hem werd toegedeeld;
- aangezien partijen ieder voor de helft tot de woning gerechtigd zijn, dienen zij in beginsel ieder voor de helft in die uitgaven voor de woning bij te dragen;
- de man kan erkennen dat partijen na verbreking van de samenwoning (stilzwijgend) hebben besloten om de woningen onverdeeld te laten, in ieder geval totdat de markt weer zou aantrekken,
- tijdens de mediation zijn allicht voorstellen gedaan over een verdeling van de kosten maar tot afspraken is het uiteindelijk niet gekomen.
- de man bleef de hypotheeklasten voldoen omdat hij niet het risico wilde lopen dat de bank executoriale maatregelen zou treffen.
- hoewel de man de woonlasten van de woning aan [Adres een] dus bleef voldoen, diende de vrouw bij gebreke van een duidelijke afspraak tussen partijen er ernstig rekening mee te houden dat de man een beroep zou doen op artikel 6:10 BW en de helft van de door hem betaalde hypotheeklasten op haar zou verhalen.
- bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie heeft de man gesteld dat hij wenste dat de woning aan [Adres een] volledig aan hem werd toegedeeld.
- tijdens de comparitie van partijen heeft de man verklaard dat hij in eerste instantie het huis zelf wilde bewonen, echter het huis is te groot en daarom wenste de man mee te werken aan verkoop van de woning.
- de vrouw heeft diverse stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat partijen een stilzwijgende afspraak hebben gemaakt dat de woningen twee à drie jaar onverdeeld zouden blijven en dat ieder van partijen hun eigen woonlasten zouden betalen.
De door de vrouw gemaakte herstelkosten met betrekking tot [Adres twee]
- de vrouw heeft zonder instemming van de man de woning aan [Adres twee] laten opknappen.
- de vrouw dient per afzonderlijke kostenpost aan te tonen dat het voor het onderhoud/behoud noodzakelijk was om deze kosten te maken en dat deze kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt.
- de man bestrijdt de stelling dat artikel 1:87 BW naar analogie kan worden toegepast nu partijen geen echtgenoten zijn maar samenwonen op basis van een samenlevingsovereenkomst. De man verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 10 mei 2019 ECLI:NL:HR: 2019:707.
€ 7.500, - enz.
Gebruiksvergoeding [Adres een]
Proceskosten
Conclusie
€ 24.975,69 was als volgt opgebouwd: a) de vergoeding die de man aan de vrouw dient te voldoen van € 5.000,- ter zake herstelkosten (r.o. 4.22), vordering van de vrouw op de man zoals overwogen in r.o. 4.28 van € 1.907,-, en alimentatie ad € 18.068,69. Het bedrag van
€ 24.975,69 dient derhalve te worden verminderd met het bedrag van € 18.068,69, hetgeen resulteert in de somma van € 6.907,- die de man aan de vrouw moet betalen.