ECLI:NL:GHDHA:2020:1770

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
200.269.344/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling samenleving en verdeling eigendom woonark met schadevergoeding en ontruimingsvordering

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een samenleving en de verdeling van de eigendom van een woonark. De man, appellant, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin zijn vorderingen tot schadevergoeding en ontruiming van de woonark zijn afgewezen. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad, hebben vanaf 1996 samengewoond op de woonark. Na de beëindiging van hun relatie in 2004 is de man op de woonark blijven wonen, terwijl de vrouw deze in 2010 heeft verlaten. De man heeft in 2010 een aanvraag tot teboekstelling van de woonark op zijn naam ingediend, maar de vrouw heeft haar verplichtingen uit een notariële vaststellingsovereenkomst niet nagekomen. De rechtbank heeft de vordering van de man tot ontruiming afgewezen, omdat de vrouw bereid was mee te werken aan de verkoop van de woonark. In hoger beroep heeft het hof de ontruimingsvordering van de man toegewezen, gezien de moeizame verhouding tussen partijen en het feit dat de vrouw een vergunning heeft aangevraagd voor een nieuwe woonark, wat de verkoop van de huidige woonark bemoeilijkt. Het hof heeft ook de proceskosten aan de vrouw opgelegd, omdat zij grotendeels in het ongelijk is gesteld. De vordering van de man tot schadevergoeding is afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Het hof heeft de vrouw veroordeeld om de woonark te ontruimen en de proceskosten te betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.269.344/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/09/563786 / HA ZA 18-1189

arrest van 1 september 2020

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. G.A. Nandoe Tewarie te Leiden
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.W. van Rijn te Katwijk aan Zee

Het geding

Bij exploot van 5 november 2019 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag, gewezen op 7 augustus 2019 tussen de man als eiser en ( [volgt naam] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van) de vrouw als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
Bij memorie van grieven heeft de man drie grieven geformuleerd tegen het bestreden vonnis.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven van de man weersproken.
Vervolgens heeft de man het procesdossier gefourneerd en om arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Feiten
1. Het hof gaat uit van de volgende feiten. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben vanaf 1996 samengewoond op woonark ‘ [naam woonark] ’, met brandmerk [volgt nummer] , gelegen aan de [adres] (verder: de woonark). De relatie tussen partijen is rond 2004 beëindigd. De man is toen op de woonark blijven wonen.
2. De man heeft op 16 juni 2010 een aanvraag teboekstelling voor de woonark op uitsluitend zijn eigen naam ingediend bij het Kadaster. Deze aanvraag is op 15 juli 2010 door het Kadaster in de openbare registers ingeschreven onder nummer Schepen Hyp4 [volgt nummer] .
3. In september 2010 heeft de man de woonark verlaten en sindsdien verblijft de vrouw op de woonark.
4. In een notariële akte van 3 september 2010 is, voor zover van belang, het volgende vastgelegd:

‘1. Vaststellingsovereenkomst

- Bij het kadaster staat sinds vijftien juli tweeduizend tien geregistreerd op naam van de [de man] :
de betonnen woonark ‘ [naam woonark] ’ (…), hierna te noemen: het woonschip.
- Partijen hebben een relatie gehad tussen negentienhonderd zesentachtig en tweeduizend vier.
- Gedurende die tijd hebben partijen samengewoond, sedert negentienhonderd zesennegentig aan de [adres] .
Tussen partijen bestond geschil wie tot het schip, voordat de teboekstelling plaatsvond, gerechtigd waren.
- Partijen hebben overeenstemming bereikt en stellen vast dat het schip hen tezamen in onverdeelde eigendom toebehoort;
- Het woonschip wordt toegedeeld aan [de vrouw] onder verplichting tot betaling van een bedrag groot EENHONDERDDERTIGDUIZEND EURO (€ 130.000,00);
- De datum waarop de verdeling zal plaatsvinden (…) is zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vijftien oktober tweeduizend tien;
- (…)’.
5. De in de notariële akte vermelde afspraken tussen partijen zijn niet geëffectueerd. De vrouw heeft het vermelde bedrag van € 130.000,- niet voldaan en de man heeft zijn aandeel in de woonark niet geleverd.
6. Bij vonnis van 14 november 2011 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage op vordering van de man de vrouw veroordeeld tot nakoming van de afspraken in de notariële akte, in die zin dat de vrouw binnen drie weken na betekening van het vonnis bij de notaris de conceptakte van verdeling dient te tekenen en op de kwaliteitsrekening van de notaris een bedrag van € 130.000,- dient te voldoen.
7. Bij vonnis van 15 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage de vordering van de man tot ontruiming van de woonark afgewezen.
8. Bij vonnis van 26 augustus 2013 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag op vordering van de man de vrouw veroordeeld tot nakoming van het vonnis van 14 november 2011 op straffe van een dwangsom.
9. Notaris mr. [volgt naam] heeft de notariële akte voor inschrijving ingediend bij het Kadaster, welk document op 16 april 2014 is ingeschreven in de openbare registers.
10. Bij brief van 30 april 2018 heeft mr. [volgt naam] namens de man een conceptversie van de dagvaarding in de onderhavige procedure naar de vrouw toegestuurd en haar in de gelegenheid gesteld om mee te werken aan een oplossing in der minne. Deze brief is echter onbeantwoord gebleven.
Eerste aanleg
11. De man heeft in eerste aanleg gevorderd:
  • a) te bepalen dat de woonark ten tijde van de teboekstelling ten name van de man in gezamenlijke onverdeelde eigendom toebehoorde en thans nog behoort aan de man en de vrouw en dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van een voor inschrijving in de openbare registers vatbare notariële akte waarin de hiervoor omschreven rechtstoestand aangaande de woonark kan worden vastgelegd;
  • b) de notariële overeenkomst van verdeling en vaststelling van 3 september 2010 te ontbinden en de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen een schadevergoeding van € 130.000,- vermeerderd met de wettelijke rente, verminderd met de helft van de nog te realiseren netto verkoopopbrengst van de woonark;
  • c) de man te machtigen om zonder medewerking van de vrouw alle handelingen te verrichten die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woonark;
  • d) de vrouw te veroordelen tot het ontruimen van de woonark;
  • e) met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
12. De man heeft aan zijn vordering, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. Partijen zijn in 2010 overeengekomen dat de woonark aan de vrouw wordt toebedeeld tegen betaling van een bedrag van € 130.000,- aan de man. De vrouw is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis zodat de man de ontbinding van de overeenkomst kan vorderen en de door hem geleden schade vergoed kan krijgen. Verder wenst de man alsnog tot een verdeling van de woonark over te gaan waarbij hij gemachtigd wordt zelf de executie ter hand te nemen.
13. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
14. Bij vonnis van 7 augustus 2019 heeft de rechtbank Den Haag als volgt beslist:
5.1
bepaalt dat de woonark in gezamenlijke onverdeelde eigendom toebehoort aan de man en de vrouw en dat dit vonnis in de plaats treedt van een voor inschrijving in de openbare registers vatbare notariële akte waar de hiervoor omschreven rechtstoestand aangaande de eigendom van de woonark kan worden vastgelegd;
5.2
ontbindt de in de notariële akte opgenomen overeenkomst;
5.3
stelt de wijze van verdelen van de tussen de man en de vrouw bestaande gemeenschap als volgt vast: (1) de woonark zal worden verkocht en geleverd aan een derde; en (2) de netto verkoopopbrengst komt partijen ieder voor de helft toe;
5.4
bepaalt dat de kosten voor de verkoop en levering van de woonark door partijen bij gelijke helfte moeten worden gedeeld;
5.5
bepaalt dat de man – nadat twee dagen na betekening van dit vonnis zijn verstreken – gemachtigd is om zonder medewerking van de vrouw alle handelingen te verrichten die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woonark;
5.6
verklaart hetgeen is opgenomen onder 5.1, 5.3, 5.4 en 5.5 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt; en
5.8
wijst af het meer of anders gevorderde.
15. In hoger beroep heeft de man onweersproken gesteld dat het bestreden vonnis op 21 augustus 2019 is ingeschreven in het Kadaster.
Vordering in hoger beroep
16. De man is tijdig in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis. Hij vordert in hoger beroep, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
de vrouw te veroordelen om aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting bij wijze van schadevergoeding te betalen een bedrag van € 130.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 september 2010 althans 20 januari 2012 tot aan de dag der voldoening en verminderd met de helft van de nog te realiseren netto verkoopopbrengst van de woonark, zijnde de verkoopprijs van de woonark minus de voor partijen aan de verkoop verbonden kosten, zoals makelaarskosten;
voor het geval de vrouw geen medewerking aan de verkoop en levering verleent, haar te veroordelen tot ontruiming van de woonark met al het hare en de haren om de man in de gelegenheid te stellen de woonark te laten bezichtigen, te verkopen en te leveren en al die handelingen te verrichten die daarvoor nodig zijn en met machtiging aan de man om die ontruiming zo nodig te doen plaatsvinden met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
het bestreden vonnis voor het overige te bekrachtigen, behoudens voor zover daarbij de proceskosten zijn gecompenseerd;
e vrouw te veroordelen in de proceskosten van dit geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot aan de dag der algehele voldoening indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving tot betaling is overgegaan.
17. De vrouw heeft geconcludeerd tot afwijzing van het appel dan wel tot niet-ontvankelijkverklaring van de man, met bekrachtiging van het bestreden vonnis zo nodig onder verbetering of aanvulling van de gronden, met veroordeling van de man in de kosten van het geding in hoger beroep.
Bespreking van de grieven
18. Het appel van de man valt uiteen in drie grieven die betrekking hebben op de vorderingen van de man om de vrouw te veroordelen tot betaling van schadevergoeding (grief 1) en tot ontruiming van de woonark (grief 2), alsmede de vordering om de vrouw te veroordelen in de proceskosten (grief 3).
Schadevergoeding
19. In eerste aanleg heeft de man gevorderd dat de notariële overeenkomst van 3 september 2010 wordt ontbonden en de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 130.000,- vermeerderd met de wettelijke rente, verminderd met de helft van de nog te realiseren verkoopopbrengst van de woonark.
De vordering tot ontbinding van de overeenkomst is toegewezen, waardoor partijen bevrijd zijn van hun verplichtingen op grond van de overeenkomst (rov. 4.6). De vordering tot schadevergoeding is afgewezen, omdat de vrouw als gevolg van de ontbinding bevrijd is van haar verbintenis tot betaling van € 130.000,-. Voor zover de vordering ziet op de door de man geleden gevolgschade (zoals extra woonlasten), vermogensschade (zoals gemiste rente-inkomsten) of het verschil tussen de overeengekomen prijs van € 130.000,- en de prijs waartegen de woonark uiteindelijk vervreemd zal worden, heeft de rechtbank geoordeeld dat de man deze schade op geen enkele wijze heeft onderbouwd of inzichtelijk gemaakt (rov. 4.7).
20. In
grief 1betoogt de man dat de rechtbank heeft miskend dat de vordering tot schadevergoeding geen contractuele grondslag heeft maar een wettelijke grondslag, te weten artikel 6:277 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). Onder verwijzing naar HR 19 mei 1995, NJ 1995/531 vordert de man vergoeding van zijn positief contractsbelang, bestaande uit – zo volgt uit het petitum onder a – het bedrag van € 130.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum dat de vrouw in verzuim is, verminderd met de helft van de bij verkoop van de woonark te realiseten verkoopopbrengst.
21. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de man zijn positief contractsbelang voor het door hem gestelde bedrag van € 130.000,- niet heeft onderbouwd. Het door de man gevorderde schadebedrag van € 130.000,- is uitsluitend terug te voeren op de verbintenis van de vrouw die voortvloeit uit de ontbonden overeenkomst. Als gevolg van de ontbinding is de vrouw van deze verbintenis bevrijd, zodat het hof de vordering van de man ter zake van de door hem gestelde schade van € 130.000,- zal afwijzen. Nu de man de wettelijke rente uitsluitend heeft gevorderd over de gestelde schade van € 130.000,- zal het hof ook de rentevordering afwijzen.
Ontruiming
22. In eerste aanleg heeft de man gevorderd dat hij wordt gemachtigd om zonder medewerking van de vrouw alle handelingen te verrichten die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woonark en voorts de vrouw te veroordelen tot het ontruimen van de woonark.
De rechtbank heeft de man gemachtigd, nadat twee dagen na betekening van het vonnis zijn verstreken, zonder medewerking van de vrouw alle handelingen te verrichten die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woonark. De vordering tot ontruiming heeft de rechtbank echter afgewezen, omdat de vrouw ter zitting heeft verklaard bereid te zijn haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woonark (rov. 4.10-4.11).
23. In
grief 2komt de man op tegen de afwijzing van zijn vordering tot ontruiming. Kort gezegd voert de man daarvoor aan dat hij belang heeft bij de gevorderde ontruiming voor het geval de vrouw niet meewerkt aan de bezichtiging van de woonark voor de verkoop en levering ervan leeg en ontruimd. Bij afwijzing van de gevorderde ontruiming zal de man in dat geval opnieuw de medewerking van de vrouw in kort geding moeten vorderen.
24. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft de man gemachtigd om zonder medewerking van de vrouw alle handelingen te verrichten die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woonark. Inherent aan deze machtiging is dat de man jegens derden zelfstandig beschikkingsbevoegd is met betrekking tot de verkoop en levering van de woonark. Desalniettemin is de man nog steeds afhankelijk van de feitelijke medewerking van de vrouw aan de verkoop van de woonark. Gelet op de moeizame verhouding tussen partijen, ziet het hof aanleiding om de ontruimingsvordering van de man toe te wijzen. Het hof acht in dat verband van belang dat de man, ondanks de vaststellingsovereenkomst van 3 september 2010 genoodzaakt is geweest de medewerking van de vrouw aan de verdeling van de woonark in verschillende gerechtelijke procedures af te dwingen. Voorts heeft de man onweersproken gesteld dat de vrouw voor de ligplaats van de woonark bij de gemeente een vergunning heeft aangevraagd om een nieuwe woonark te mogen bouwen, waarbij van belang is dat de woonark zonder ligplaats onverkoopbaar is. Uit de onderhavige appelprocedure blijkt voorts dat partijen er kennelijk nog steeds niet in zijn geslaagd de woonark te verkopen.
Tegen deze achtergrond zal het hof de ontruimingsvordering van de man toewijzen, waarbij de vrouw zal worden veroordeeld om de woonark te ontruimen uiterlijk vier weken na verkoop van de woonark aan een derde. Het hof gaat echter ervan uit dat de vrouw vrijwillig haar medewerking zal verlenen opdat de verkoop en overdracht van de woonark aan een derde op korte termijn kan worden gerealiseerd.
De vordering van de man om hem te machtigen de ontruiming zo nodig zelf te doen plaatsvinden met behulp van de sterke arm van politie en justitie, zal het hof afwijzen omdat hij, gelet op de regeling van art. 555 Rv e.v., daarbij geen belang heeft.
Proceskosten
25. In
grief 3komt de man op tegen de beslissing van de rechtbank om de proceskosten tussen partijen te compenseren. De man vordert dat de vrouw in de proceskosten in eerste aanleg en in appel wordt veroordeeld, omdat de woonark door haar toedoen nog niet is verkocht en de man zich genoodzaakt ziet gerechtelijke procedures aanhangig te maken om de medewerking van de vrouw te vorderen.
26. In procedures zoals de onderhavige is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In de onderhavige procedure ziet het hof echter aanleiding om hiervan af te wijken. Gelet op de niet-constructieve opstelling van de vrouw in het kader van de verdeling van de woonark, hetgeen ertoe heeft geleid dat de man ondanks de vaststellingsovereenkomst in de notariële akte van 3 september 2010 genoodzaakt is geweest de medewerking van de vrouw aan de verdeling van de woonark in verschillende gerechtelijke procedures af te dwingen, zal het hof de vrouw overeenkomstig art. 237 lid 1 Rv als de – grotendeels – in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de man in beide instanties.
27. Deze kosten zullen volgens het liquidatietarief worden vastgesteld op € 3.249,- aan verschotten (€ 1.565,- in eerste aanleg + € 1.684,- in hoger beroep) en € 2.703,- aan salaris van de advocaat (3 x tarief II in eerste aanleg + 1 x tarief II in hoger beroep), derhalve een totaalbedrag van € 5.952,-.
Bewijsaanbod
28. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van de man, enerzijds omdat deze onvoldoende gespecificeerd is en anderzijds omdat bewijs wordt aangeboden van door de vrouw jegens de man geuite dreigementen die, als zij vast zouden komen te staan, niet kunnen bijdragen aan de beslechting van het geschil in appel.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis voor zover daarin de vordering tot ontruiming van de woonark is afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw om de woonark te ontruimen en ontruimd te houden uiterlijk vier weken na verkoop van de woonark aan een derde;
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van de proceskosten in eerste aanleg, zoals hierna gespecificeerd;
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
- veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een totaalbedrag van € 5.952,- aan proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. F. Ibili, J.A. van Kempen en P.B. Kamminga en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 1 september 2020 in aanwezigheid van de griffier.