5.8wijst af het meer of anders gevorderde.
15. In hoger beroep heeft de man onweersproken gesteld dat het bestreden vonnis op 21 augustus 2019 is ingeschreven in het Kadaster.
Vordering in hoger beroep
16. De man is tijdig in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis. Hij vordert in hoger beroep, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
de vrouw te veroordelen om aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting bij wijze van schadevergoeding te betalen een bedrag van € 130.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 september 2010 althans 20 januari 2012 tot aan de dag der voldoening en verminderd met de helft van de nog te realiseren netto verkoopopbrengst van de woonark, zijnde de verkoopprijs van de woonark minus de voor partijen aan de verkoop verbonden kosten, zoals makelaarskosten;
voor het geval de vrouw geen medewerking aan de verkoop en levering verleent, haar te veroordelen tot ontruiming van de woonark met al het hare en de haren om de man in de gelegenheid te stellen de woonark te laten bezichtigen, te verkopen en te leveren en al die handelingen te verrichten die daarvoor nodig zijn en met machtiging aan de man om die ontruiming zo nodig te doen plaatsvinden met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
het bestreden vonnis voor het overige te bekrachtigen, behoudens voor zover daarbij de proceskosten zijn gecompenseerd;
e vrouw te veroordelen in de proceskosten van dit geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot aan de dag der algehele voldoening indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving tot betaling is overgegaan.
17. De vrouw heeft geconcludeerd tot afwijzing van het appel dan wel tot niet-ontvankelijkverklaring van de man, met bekrachtiging van het bestreden vonnis zo nodig onder verbetering of aanvulling van de gronden, met veroordeling van de man in de kosten van het geding in hoger beroep.
Bespreking van de grieven
18. Het appel van de man valt uiteen in drie grieven die betrekking hebben op de vorderingen van de man om de vrouw te veroordelen tot betaling van schadevergoeding (grief 1) en tot ontruiming van de woonark (grief 2), alsmede de vordering om de vrouw te veroordelen in de proceskosten (grief 3).
19. In eerste aanleg heeft de man gevorderd dat de notariële overeenkomst van 3 september 2010 wordt ontbonden en de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 130.000,- vermeerderd met de wettelijke rente, verminderd met de helft van de nog te realiseren verkoopopbrengst van de woonark.
De vordering tot ontbinding van de overeenkomst is toegewezen, waardoor partijen bevrijd zijn van hun verplichtingen op grond van de overeenkomst (rov. 4.6). De vordering tot schadevergoeding is afgewezen, omdat de vrouw als gevolg van de ontbinding bevrijd is van haar verbintenis tot betaling van € 130.000,-. Voor zover de vordering ziet op de door de man geleden gevolgschade (zoals extra woonlasten), vermogensschade (zoals gemiste rente-inkomsten) of het verschil tussen de overeengekomen prijs van € 130.000,- en de prijs waartegen de woonark uiteindelijk vervreemd zal worden, heeft de rechtbank geoordeeld dat de man deze schade op geen enkele wijze heeft onderbouwd of inzichtelijk gemaakt (rov. 4.7).
20. In
grief 1betoogt de man dat de rechtbank heeft miskend dat de vordering tot schadevergoeding geen contractuele grondslag heeft maar een wettelijke grondslag, te weten artikel 6:277 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). Onder verwijzing naar HR 19 mei 1995, NJ 1995/531 vordert de man vergoeding van zijn positief contractsbelang, bestaande uit – zo volgt uit het petitum onder a – het bedrag van € 130.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum dat de vrouw in verzuim is, verminderd met de helft van de bij verkoop van de woonark te realiseten verkoopopbrengst.
21. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de man zijn positief contractsbelang voor het door hem gestelde bedrag van € 130.000,- niet heeft onderbouwd. Het door de man gevorderde schadebedrag van € 130.000,- is uitsluitend terug te voeren op de verbintenis van de vrouw die voortvloeit uit de ontbonden overeenkomst. Als gevolg van de ontbinding is de vrouw van deze verbintenis bevrijd, zodat het hof de vordering van de man ter zake van de door hem gestelde schade van € 130.000,- zal afwijzen. Nu de man de wettelijke rente uitsluitend heeft gevorderd over de gestelde schade van € 130.000,- zal het hof ook de rentevordering afwijzen.
22. In eerste aanleg heeft de man gevorderd dat hij wordt gemachtigd om zonder medewerking van de vrouw alle handelingen te verrichten die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woonark en voorts de vrouw te veroordelen tot het ontruimen van de woonark.
De rechtbank heeft de man gemachtigd, nadat twee dagen na betekening van het vonnis zijn verstreken, zonder medewerking van de vrouw alle handelingen te verrichten die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woonark. De vordering tot ontruiming heeft de rechtbank echter afgewezen, omdat de vrouw ter zitting heeft verklaard bereid te zijn haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woonark (rov. 4.10-4.11).
23. In
grief 2komt de man op tegen de afwijzing van zijn vordering tot ontruiming. Kort gezegd voert de man daarvoor aan dat hij belang heeft bij de gevorderde ontruiming voor het geval de vrouw niet meewerkt aan de bezichtiging van de woonark voor de verkoop en levering ervan leeg en ontruimd. Bij afwijzing van de gevorderde ontruiming zal de man in dat geval opnieuw de medewerking van de vrouw in kort geding moeten vorderen.
24. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft de man gemachtigd om zonder medewerking van de vrouw alle handelingen te verrichten die nodig zijn voor de verkoop en levering van de woonark. Inherent aan deze machtiging is dat de man jegens derden zelfstandig beschikkingsbevoegd is met betrekking tot de verkoop en levering van de woonark. Desalniettemin is de man nog steeds afhankelijk van de feitelijke medewerking van de vrouw aan de verkoop van de woonark. Gelet op de moeizame verhouding tussen partijen, ziet het hof aanleiding om de ontruimingsvordering van de man toe te wijzen. Het hof acht in dat verband van belang dat de man, ondanks de vaststellingsovereenkomst van 3 september 2010 genoodzaakt is geweest de medewerking van de vrouw aan de verdeling van de woonark in verschillende gerechtelijke procedures af te dwingen. Voorts heeft de man onweersproken gesteld dat de vrouw voor de ligplaats van de woonark bij de gemeente een vergunning heeft aangevraagd om een nieuwe woonark te mogen bouwen, waarbij van belang is dat de woonark zonder ligplaats onverkoopbaar is. Uit de onderhavige appelprocedure blijkt voorts dat partijen er kennelijk nog steeds niet in zijn geslaagd de woonark te verkopen.
Tegen deze achtergrond zal het hof de ontruimingsvordering van de man toewijzen, waarbij de vrouw zal worden veroordeeld om de woonark te ontruimen uiterlijk vier weken na verkoop van de woonark aan een derde. Het hof gaat echter ervan uit dat de vrouw vrijwillig haar medewerking zal verlenen opdat de verkoop en overdracht van de woonark aan een derde op korte termijn kan worden gerealiseerd.
De vordering van de man om hem te machtigen de ontruiming zo nodig zelf te doen plaatsvinden met behulp van de sterke arm van politie en justitie, zal het hof afwijzen omdat hij, gelet op de regeling van art. 555 Rv e.v., daarbij geen belang heeft.
25. In
grief 3komt de man op tegen de beslissing van de rechtbank om de proceskosten tussen partijen te compenseren. De man vordert dat de vrouw in de proceskosten in eerste aanleg en in appel wordt veroordeeld, omdat de woonark door haar toedoen nog niet is verkocht en de man zich genoodzaakt ziet gerechtelijke procedures aanhangig te maken om de medewerking van de vrouw te vorderen.
26. In procedures zoals de onderhavige is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In de onderhavige procedure ziet het hof echter aanleiding om hiervan af te wijken. Gelet op de niet-constructieve opstelling van de vrouw in het kader van de verdeling van de woonark, hetgeen ertoe heeft geleid dat de man ondanks de vaststellingsovereenkomst in de notariële akte van 3 september 2010 genoodzaakt is geweest de medewerking van de vrouw aan de verdeling van de woonark in verschillende gerechtelijke procedures af te dwingen, zal het hof de vrouw overeenkomstig art. 237 lid 1 Rv als de – grotendeels – in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de man in beide instanties.
27. Deze kosten zullen volgens het liquidatietarief worden vastgesteld op € 3.249,- aan verschotten (€ 1.565,- in eerste aanleg + € 1.684,- in hoger beroep) en € 2.703,- aan salaris van de advocaat (3 x tarief II in eerste aanleg + 1 x tarief II in hoger beroep), derhalve een totaalbedrag van € 5.952,-.
28. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van de man, enerzijds omdat deze onvoldoende gespecificeerd is en anderzijds omdat bewijs wordt aangeboden van door de vrouw jegens de man geuite dreigementen die, als zij vast zouden komen te staan, niet kunnen bijdragen aan de beslechting van het geschil in appel.