5.3.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad’.
Vordering in hoger beroep
6. De moeder is tijdig in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis. Zij vordert in hoger beroep, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende – zo begrijpt het hof – de vordering van de vader tot het opleggen van een dwangsom aan de moeder met betrekking tot de nakoming van de omgangsregeling af te wijzen.
7. De vader heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
Bespreking van de grieven
8. De moeder komt in appel op tegen het vonnis van de voorzieningenrechter, voor zover zij daarbij is veroordeeld aan de vader een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere keer dat zij in gebreke blijft [de minderjarige] naar de vader te brengen op de vastgestelde contactmomenten. Kort gezegd voert de moeder daarvoor aan dat de onmiddellijke werking van de dwangsomveroordeling in de beschikking van de rechtbank van 20 december 2018 is geschorst bij beschikking van het hof Den Haag van 22 mei 2019, dat de moeder de omgangsregeling vastgesteld bij beschikking van 20 december 2018 in de regel heeft nageleefd in tegenstelling tot de vader die deze regeling meerdere malen niet is nagekomen, en ten slotte dat de moeder het financieel niet breed heeft.
9. De vader heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Kort gezegd komt zijn standpunt erop neer dat de beschikking van het hof Den Haag van 22 mei 2019 geen beletsel vormt voor een dwangsomveroordeling van de moeder in het onderhavige omgangskortgeding en voorts dat de dwangsomveroordeling in dit geval noodzakelijk is als een stok achter de deur aangezien de moeder de omgangsregeling in het verleden meerdere malen niet is nagekomen.
Verhouding tot beslissing hof Den Haag 22 mei 2019
10. Om te beginnen rijst de vraag of en, zo ja, welke gevolgen de beslissing van het hof Den Haag van 22 mei 2019 heeft voor de onderhavige kortgedingprocedure. Bij beschikking van 22 mei 2019 heeft het hof de onmiddellijke werking van de dwangsomveroordeling in de beschikking van de rechtbank van 20 december 2018 geschorst voor de duur van het geding in hoger beroep. Anders dan de moeder betoogt is het hof van oordeel dat voormelde beschikking van het hof geen beletsel vormt om in het kader van het onderhavige omgangskortgeding dwangsommen te verbinden aan de omgangsregeling vastgesteld bij beschikking van 20 december 2018. De onderhavige kortgedingprocedure strekt tot nakoming van de omgangsregeling die is vastgesteld bij beschikking van de rechtbank van 20 december 2018, zodat in zoverre een verband tussen beide procedures bestaat. Dat neemt echter niet weg dat de onderhavige procedure een afzonderlijke procedure betreft waarin tot een dwangsomveroordeling kan worden beslist als de voorzieningenrechter zulks in het belang van [de minderjarige] acht, ook wanneer de onmiddellijke werking van de dwangsomveroordeling in de beschikking van de rechtbank van 20 december 2018 door het hof is geschorst.
Wel of geen dwangsomveroordeling?
11. Bij de beoordeling van de vraag of een dwangsom moet worden opgelegd aan de moeder ter nakoming van de omgangsregeling die is vastgesteld bij beschikking van 20 december 2018, stelt het hof de belangen van [de minderjarige] voorop (vgl. HR 26 januari 1996, NJ 1996/355). Daarbij houdt het hof rekening met de talrijke gerechtelijke procedures die tussen partijen zijn/worden gevoerd met betrekking tot de vaststelling en de uitvoering van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] , alsmede met de gevolgen van deze rechtsstrijd tussen partijen voor het welbevinden van [de minderjarige] .
Op basis van het verhandelde ter zitting is voor het hof vast komen te staan dat de omgangsregeling die is vastgesteld bij beschikking van 20 december 2018 momenteel in de praktijk redelijk goed wordt nageleefd. Het hof heeft niet kunnen vaststellen of de dwangsomveroordeling van de moeder daaraan heeft bijgedragen. Verder kan het hof niet overzien welke gevolgen de vernietiging van de dwangsomveroordeling in de onderhavige procedure zal kunnen hebben voor de naleving van de omgangsregeling. Om die reden is het hof van oordeel dat er in het belang van [de minderjarige] voorlopig geen wijziging aangebracht dient te worden in de huidige stand van zaken met betrekking tot de omgangsregeling.
Hierbij acht het hof van belang dat de behandeling van de hoofdzaak naar verwachting binnenkort zal worden voortgezet en daarbij uitvoerig stilgestaan zal kunnen worden bij de vraag of het opleggen van een dwangsom ter nakoming van de in die procedure vast te stellen omgangsregeling de belangen van [de minderjarige] dient.
12. Uit het voorgaande volgt dat het hof het hoger beroep van de moeder zal verwerpen en het bestreden vonnis zal bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
13. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.