Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.A.R.B. Automaten B.V.,
2. Fun-Tech Store B.V.,
3. Cash B.V.,
1.De Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie en Veiligheid),zetelend te Den Haag
De Kansspelautoriteit,
1.Het geding
2.Feiten
De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het belang van strafvordering zich tegen opheffing van de op grond van artikel 94 en 94a Sv gelegde beslagen verzet.
3.Vordering en beslissing in eerste aanleg
- veroordeling van de Staat c.s. tot teruggave van al hetgeen op 28 maart 2018 in beslag is genomen, althans van al de inbeslaggenomen Cash Centers en gelden;
- een verbod aan de Staat c.s. tot het leggen van nieuwe conservatoire beslagen voordat het opsporingsonderzoek is afgerond, op straffe van een dwangsom;
- hoofdelijke veroordeling van de Staat c.s. tot betaling aan ARB c.s. van een schadevergoeding;
4.Vordering in hoger beroep
- veroordeling van de Staat c.s. tot teruggave van al hetgeen op 28 februari en 28 maart 2019 in beslag is genomen, op straffe van een dwangsom (vordering II);
- een verbod tot het opleggen van nieuwe beslagen voordat het opsporingsonderzoek is afgerond, op straffe van een dwangsom (vordering III);
- veroordeling van de Staat c.s. tot betaling van een voorschot aan schadevergoeding van € 4.000 aan FTS en Cash en van € 1.000 aan ARB per dag dat de inbeslagname heeft geduurd (vordering IV tot en met VI);
- veroordeling van de Staat c.s. tot een nader te bepalen rectificatie inzake de vermeende overtredingen van de Wok die met de Cash Centers zouden worden gepleegd (vordering VII);
- veroordeling van de Staat c.s. tot terugbetaling van al hetgeen ARB c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis mochten hebben voldaan, met rente (vordering VIII);
- veroordeling van de Staat c.s. in de kosten in beide instanties met nakosten en rente (vordering IX).
5.Beoordeling in hoger beroep
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van 2 april 2019 voor zover ARB c.s. in de proceskosten zijn veroordeeld;
- verklaart ARB c.s. niet-ontvankelijk ten aanzien van vordering II en III;
- wijst de andere vorderingen in hoger beroep af;
- veroordeelt ARB c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de Staat c.s. tot op heden begroot op € 741 aan griffierecht en € 1.074 (1 punt à tarief II) aan advocaatkosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit arrest;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.