ECLI:NL:GHDHA:2020:1727

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
200.278.423/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 september 2020 een tussenbeschikking gegeven in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 18 mei 2020 hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die op 18 februari 2020 de minderjarige onder toezicht heeft gesteld van de gecertificeerde instelling. De moeder betwist dat er omstandigheden zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen en stelt dat zij de hulpverlening voor de minderjarige zelf kan regelen. De gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming hebben verweer gevoerd en de raad heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 september 2020 is gebleken dat de moeder zich op dat moment in Kaapverdië bevond, wat niet was vermeld in het proces-verbaal van de eerdere zitting. Het hof heeft geoordeeld dat, hoewel het beginsel van hoor en wederhoor mogelijk is geschonden, dit gebrek in hoger beroep is hersteld. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige problematiek vertoont, waaronder verstandelijke beperking en autisme, en dat de moeder openstaat voor hulpverlening. Echter, het hof heeft ook geconstateerd dat de gecertificeerde instelling tot op heden onvoldoende stappen heeft gezet om de juiste hulpverlening voor de minderjarige te organiseren.

De behandeling van de zaak is aangehouden tot een nader te bepalen datum in november 2020, waarbij het hof heeft bepaald dat de gecertificeerde instelling zich moet inspannen om nader onderzoek te laten verrichten en een passende dagbesteding voor de minderjarige te vinden. De beschikking is mondeling uitgesproken en betreft de schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.278.423/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 20-326
zaaknummer rechtbank : C/10/590806
beschikking van de meervoudige kamer van 1 september 2020, geminuteerd op 14 september 2020
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Nentjes te Rotterdam,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
William Schrikker Stichting,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
[naam 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de stiefvader.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 18 mei 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 21 augustus 2020 met bijlage, ingekomen op 24 augustus 2020;
- een faxbericht van de zijde van de moeder van 26 augustus 2020 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een e-mailbericht van de zijde van de moeder van 1 september 2020 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 september 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat die werd vergezeld door een stagiaire;
- de raad, vertegenwoordigd door [naam 2] ;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [naam 3] .
De stiefvader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren: [naam minderjarige] (hierna te noemen: de minderjarige).
3.3
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt uitgeoefend door de moeder.
3.4
De minderjarige woont bij de moeder en de stiefvader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling met ingang van 18 februari 2020 tot 18 februari 2021. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, althans een beslissing te nemen die het hof in goede justitie vermeent te behoren.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De standpunten

5.1
De moeder voert aan dat de kinderrechter ten onrechte een beslissing heeft genomen zonder haar te horen. De moeder had de raad en de gecertificeerde instelling ervan in kennis gesteld dat zij met de minderjarige op vakantie naar Kaapverdië zou gaan. Tijdens haar afwezigheid heeft de raad het verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend en is de zaak op zitting behandeld, zonder dat de moeder daar weet van had. De moeder betwist dat zij zonder voorafgaand overleg met de gecertificeerde instelling de minderjarige heeft laten onderzoeken en dat zij daarvoor geen goedkeuring had gekregen. De moeder beseft dat hulpverlening voor de minderjarige nodig is; zij is bereid de adviezen van de hulpverleners op te volgen. Echter, aan de aard van de hulpverlening moet wel een deugdelijk onderzoek ten grondslag liggen. Volgens de moeder zijn er geen omstandigheden die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. De moeder weet de hulpverlening te vinden en zij krijgt ook steun van haar familie. Ter zitting heeft de moeder verder nog opgemerkt dat de ondertoezichtstelling inmiddels al maanden loopt en dat er nog altijd geen stappen zijn gezet voor een onderzoek om een specifieke diagnose bij de minderjarige te stellen. De moeder voelt zich niet gehoord door de gecertificeerde instelling.
5.2
De raad heeft ter zitting aangevoerd dat er lange tijd hulp is ingezet voor de moeder en de minderjarige in het vrijwillig kader, maar dat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. De lijn die de hulpverlening uitzet wordt door de moeder niet gevolgd en zij trekt haar eigen plan. Dat de minderjarige nu thuis zit zonder dagbesteding is voor de moeder heel zwaar. Hoewel de moeder zeker al stappen heeft gezet, is de raad van mening dat het nog te vroeg is om de ondertoezichtstelling op te heffen.
5.3
De gecertificeerde instelling voert aan dat de ondertoezichtstelling gebruikt dient te worden om samen met de moeder een plek te vinden voor de dagbesteding van de minderjarige, bijvoorbeeld een kleinschalige zorgboerderij. Daarbij geldt dat kinderen met een stoornis binnen het autistisch spectrum, de lastigste doelgroep zijn om een plek voor te vinden. De zorgverlening wordt ingewikkelder naarmate de minderjarige ouder wordt. Als een nadere diagnose nodig is om de juiste plek voor de minderjarige te vinden, dan zal de gecertificeerde instelling zich daarvoor inzetten. Het gezin is recent aangemeld voor ambulante begeleiding. Tot slot merkt de gecertificeerde instelling op dat het door de moeder geïnitieerde onderzoek niet is vergoed, omdat de gecertificeerde instelling niet samenwerkt met de desbetreffende instelling.

6.Het oordeel van het hof

Hoor en wederhoor
6.1
Het hof is van oordeel dat, indien en voor zover sprake ervan is dat de kinderrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, dit gebrek in hoger beroep is hersteld aangezien de moeder bij het hof de gelegenheid heeft gehad om haar standpunt ten aanzien van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige naar voren te brengen. Het hof merkt daarbij nog het volgende op. Ter zitting bij het hof is gebleken dat de raad en de gecertificeerde instelling ervan op de hoogte waren dat de moeder en de minderjarige zich in Kaapverdië bevonden op het moment dat de zitting in eerste aanleg plaatsvond. Dit volgt echter niet uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg. Het hof is van oordeel dat de moeder hiermee tekort is gedaan, omdat het proces-verbaal de suggestie zou kunnen wekken dat de moeder wegens gebrek aan belangstelling niet is verschenen op de zitting in eerste aanleg.
Ondertoezichtstelling
6.2
Ingevolge artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
6.3
Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is dat sprake is van ernstige problematiek bij de minderjarige. De minderjarige is verstandelijk beperkt en heeft daarnaast een vorm van autisme. De moeder erkent deze problematiek en wil heel graag de juiste hulpverlening inzetten voor de minderjarige. Op basis van de behandeling ter zitting heeft het hof de indruk dat de moeder weet waar zij het over heeft en dat zij openstaat voor hulpverlening. De moeder is zeer betrokken bij de minderjarige.
Het hof acht het zorgelijk dat de minderjarige al enkele maanden thuis zit zonder dagbesteding, in de eerste plaats voor de minderjarige zelf maar ook voor de moeder. De ondertoezichtstelling is inmiddels al meer dan een half jaar geleden uitgesproken en de gecertificeerde instelling was voordien ook al meer dan een jaar betrokken bij het onderhavige dossier. Het hof kan niet anders dan constateren dat de gecertificeerde instelling tot op heden onvoldoende stappen heeft gezet om de juiste hulpverlening voor de minderjarige en de moeder op te starten. Ook is het hof gebleken dat de vertrouwensrelatie tussen de moeder en de gecertificeerde instelling ernstig is geschaad, vooral als gevolg van misverstanden en/of fouten die naar het oordeel van het hof zijn te wijten aan – een gebrek aan regie door – de gecertificeerde instelling. Zo is de minderjarige onbedoeld – vermoedelijk als gevolg van een fout – uitgeschreven bij het Ontwikkelcentrum Ellemare, waar de minderjarige graag naar toeging. Net als de moeder betreurt het hof deze gang van zaken, temeer omdat de minderjarige sindsdien thuis zit met zijn moeder en geen dagbesteding heeft. Ook bestaat er onenigheid over de betaling van een onderzoek dat de moeder bij de minderjarige heeft laten verrichten. Uit het e-mailbericht van de gecertificeerde instelling van 27 september 2019 leidt het hof af dat [naam 4] de moeder toestemming heeft gegeven om de minderjarige te laten onderzoeken door de in het e-mailbericht genoemde instelling. Dat de gecertificeerde instelling nu niet thuis geeft als het gaat om de betaling van het onderzoek, roept dan ook vragen op. Ter zitting is door de gecertificeerde instelling toegezegd dat zij op korte termijn alsnog zal uitzoeken hoe het precies zit met de betaling van dit onderzoek.
Voorts overweegt het hof begrip te hebben voor het standpunt van de moeder dat nader onderzoek naar de diagnose bij de minderjarige nodig is om op basis daarvan vast te kunnen stellen welke hulpverlening voor de minderjarige moet worden ingezet.
6.4
Gezien het feit dat het de gecertificeerde instelling tot op heden niet is gelukt om adequate uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling, zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden tot een nader te bepalen datum in november 2020. Met partijen is ter zitting besproken dat de gecertificeerde instelling zich de komende maanden tot het uiterste zal inspannen om (i) na te gaan of nader onderzoek nodig is voor het stellen van een – specifiekere – diagnose bij de minderjarige, (ii) uit te zoeken waarom de betaling van het onderzoek dat de moeder heeft laten uitvoeren niet heeft plaatsgevonden en zoveel mogelijk alsnog voor deze betaling zorg te dragen, en (iii) met de grootst mogelijke spoed een passende dagbesteding te vinden voor de minderjarige. Op de vervolgzitting in november zal het hof met de gecertificeerde instelling bespreken welke stappen er zijn gezet met betrekking tot de hiervoor genoemde punten.
Mondelinge uitspraak
6.5
Gelet op het spoedeisend belang van de minderjarige bij de hiervoor onder (i) en (iii) genoemde punten, heeft het hof na afloop van de behandeling mondeling uitspraak gedaan
.De onderhavige beschikking betreft de schriftelijke uitwerking van de mondeling gedane uitspraak.
6.6
De behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum in november 2020, waarvoor partijen zullen worden opgeroepen.
6.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
alvorens nader te beslissen:
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum in november 2020;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, K.M. Braun en F.A.M. Schoenmaker, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier, en is op 1 september 2020 mondeling uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier, en geminuteerd op 14 september 2020.