ECLI:NL:GHDHA:2020:1709
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, stelde dat zij niet op de hoogte was van de ondertoezichtstelling en dat zij pas op 17 april 2020 kennisnam van de beschikking. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de moeder eerder op de hoogte was gesteld, waardoor het hoger beroep ontvankelijk werd verklaard.
De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te vernietigen. De gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming hebben de bestreden beschikking willen bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de minderjarigen bij de moeder wonen en dat de moeder alleen het gezag uitoefent. Het hof heeft de feiten van de kinderrechter overgenomen, maar heeft geconcludeerd dat er op dat moment onvoldoende objectieve gronden waren voor de ondertoezichtstelling van de minderjarigen.
Het hof heeft vastgesteld dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was voor de minderjarigen, ondanks zorgen van de school over het gedrag van de oudste minderjarige. De moeder heeft aangegeven open te staan voor hulp, maar dat deze hulp passend moet zijn. Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, waarbij de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.