In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte op 21 november 2019 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, met aftrek van 13 dagen voorarrest. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van diefstal van kleding, specifiek jurken, die toebehoorden aan Primark. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij de advocaat-generaal een vordering heeft ingediend om het vonnis te vernietigen en de verdachte opnieuw te veroordelen tot een gevangenisstraf van 14 dagen.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, waarbij het hof de omstandigheden van de zaak in overweging heeft genomen. De verdachte had meerdere kledingstukken gestolen door deze in haar tas te stoppen en de winkel te verlaten zonder te betalen. Het hof heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat zij eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Gezien de ernst van de feiten en de recidive heeft het hof besloten dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen een passende reactie is.
Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 17 dagen, omdat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd. Het hof heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging gegrond verklaard en de verdachte opnieuw veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting van 9 september 2020.