Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 22 september 2020
[appellant],
[geïntimeerde],
Het geding
- of en zo ja, per wanneer [geïntimeerde] het gehele huurpand in gebruik heeft genomen en op welke wijze (welke ruimtes en/of op welke wijze werden deze door [geïntimeerde] gebruikt);
- of en zo ja per wanneer, [geïntimeerde] de BTW voor het gehele pand in aftrek heeft gebracht;
- per wanneer [geïntimeerde] met de verhuurder overeenstemming heeft bereikt over de huur van het gehele pand, welke overeenstemming heeft geresulteerd in de overeenkomst van 1 november 2016. Het hof beveelt [geïntimeerde] de betreffende nadere overeenkomst in het geding te brengen (de overeenkomst behoort, anders dan partijen stellen, nog niet tot de stukken; het proces-verbaal van de comparitie maakt geen melding van nadere stukken en het griffiedossier bevat het bedoelde document ook niet);
- waarom heeft [geïntimeerde] pas nadat [appellant] de procedure tot terugbetaling van de waarborgsom begon, aanspraak gemaakt op betaling van de helft van de huur vanaf 1 maart 2015 tot 1 november 2016 en daarvóór niet?
- of [geïntimeerde] de verhuurder heeft verzocht eerst verhaal te zoeken bij [appellant] voor diens deel van de huursom, alvorens zich tot [geïntimeerde] te wenden?
- of [geïntimeerde] informatie heeft van de verhuurder dat deze, anders dan [appellant] stelt, wel eerst aanspraak heeft gemaakt op betaling door [appellant]?
- of [appellant] nog betwist dat [geïntimeerde] de volledige huur heeft voldaan (en zo ja op welke gronden, gelet op de betalingsbewijzen van [geïntimeerde], die bij memorie van antwoord zijn overgelegd).
De verdere beoordeling van het hoger beroep
voor[appellant], zoals [appellant] stelt (randnummer 41 memorie van grieven), maar hij voldeed een eigen verbintenis, waarna hij vervolgens regres kon nemen op [appellant]. De stelling van [appellant] dat tussen de verhuurder en [geïntimeerde] de afspraak is gemaakt dat [geïntimeerde] de volledige huur voor zijn rekening zal nemen heeft in de relatie tussen [appellant] en [geïntimeerde] geen relevantie, zodat het bewijsaanbod terzake wordt gepasseerd.
in plaats van het rechterdeel, het linkerdeel in gebruik heeft genomen, is de conclusie niet anders. Ook in dat geval heeft [geïntimeerde] immers slechts de helft van het geheel in gebruik en is er geen reden voor afwijking van de hoofdregel dat hij voor de helft van de huursom regres kan nemen op [appellant].
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 15 februari 2017;
- wijst het in hoger beroep gevorderde af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 716,- aan griffierecht en € 1.611,- aan salaris van de advocaat.