ECLI:NL:GHDHA:2020:1626
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Incident betreffende uitvoerbaar bij voorraad verklaring van proceskostenveroordeling in hoger beroep tussen Bayer en Ceva
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een incident dat door Ceva Santé Animale SA was ingesteld. Ceva verzocht om de proceskostenveroordeling van Bayer, uitgesproken door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag op 17 september 2019, alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg de vorderingen van Bayer afgewezen en Bayer veroordeeld in de proceskosten van Ceva, begroot op € 208.639,-, maar had deze veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Ceva stelde dat dit een omissie was en dat zij belang had bij de uitvoerbaarheid bij voorraad.
Het hof overwoog dat de Hoge Raad in eerdere uitspraken had vastgesteld dat bij een incidentele beslissing tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad een belangenafweging dient plaats te vinden. Het hof concludeerde dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg geen belangenafweging had gemaakt en dat het hof deze alsnog moest maken. Bayer voerde aan dat er een restitutierisico bestond vanwege de economische gevolgen van de coronapandemie, maar het hof oordeelde dat dit onvoldoende onderbouwd was. Het hof wees de vordering van Ceva toe en verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, waarbij Bayer als de in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de proceskosten van Ceva.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij verzoeken om uitvoerbaar bij voorraad verklaring en bevestigt dat een eerdere beslissing zonder een dergelijke afweging niet automatisch als geldig kan worden beschouwd. Het hof hield de begroting van de proceskosten aan tot de beslissing in de hoofdzaak.