In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 februari 2019 een beschikking gegeven in een incident ex artikel 360 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het incident betreft een verzoek van Ablynx N.V. om de beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2018 en 11 december 2018 alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Deze beschikkingen betroffen een voorlopig getuigenverhoor dat op verzoek van Ablynx was bevolen, maar niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. VHsquared LTD, die zich als belanghebbende beschouwde, had beroep ingesteld tegen deze beschikkingen, maar het hof oordeelde dat VHsquared geen rechtens te respecteren belang had om de getuigenverhoren tegen te houden.
Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om de verzochte maatregelen te nemen en dat er geen spoedeisend belang vereist is voor de toewijzing van het verzoek van Ablynx. De belangenafweging viel in het voordeel van Ablynx uit, omdat het hof van oordeel was dat het belang van Ablynx bij het horen van getuigen zwaarder woog dan de belangen van VHsquared en Unilever c.s. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door Ablynx.
De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikkingen van de rechtbank alsnog uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, en dat de hoofdzaak naar de rol van 28 maart 2019 wordt verwezen voor het indienen van een verweerschrift door Unilever c.s. De proceskosten in dit incident worden aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.