ECLI:NL:GHDHA:2020:1622

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
200.255.497/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake octrooi-inbreuk en inventiviteit van een elektronische sleutel lezer

In deze zaak heeft Construction Diffusion Vente Internationale SA (CDVI) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin werd geoordeeld dat het Europees octrooi EP 1 245 006 van CDVI niet inventief is. CDVI, vertegenwoordigd door mr. W.E. Pors, betwistte de beslissing van de rechtbank en vorderde dat het hof het vonnis zou vernietigen en haar vorderingen alsnog zou toewijzen. De tegenpartij, Access & Beyond B.V. (voorheen Impro Technologies Europe B.V.) en Alphatronics B.V., vertegenwoordigd door mr. R.M. Kleemans, voerden aan dat het octrooi nietig was wegens gebrek aan nieuwheid en inventiviteit. De zaak werd behandeld via videoverbinding vanwege de Covid-19 pandemie, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. Het hof oordeelde dat de gemiddelde vakman op basis van zijn algemene vakkennis zou begrijpen dat de in het octrooi beschreven oplossing voor het probleem van de beperkte leesafstand voor elektronische sleutels voor de hand lag. Het hof concludeerde dat de uitvinding niet inventief was en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij CDVI werd veroordeeld in de proceskosten van Impro, begroot op € 200.741,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.255.497/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/542719 / HA ZA 17-1170
arrest van 23 juni 2020
inzake
Construction Diffusion Vente Internationale SA,
gevestigd te Pantin, Frankrijk,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: CDVI,
advocaat: mr. W.E. Pors te 's-Gravenhage,
tegen

1.Access & Beyond B.V. voorheen Impro Technologies Europe B.V.,

gevestigd te Haarlemmermeer,
2. Alphatronics B.V.,
gevestigd te Nijkerk,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna gezamenlijk te noemen: Impro,
advocaat: mr. R.M. Kleemans te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
Bij exploot van 20 februari 2019 is CDVI in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 21 november 2018. Bij memorie van grieven met producties (hierna: MvG) heeft CDVI elf grieven (waarvan twee aangeduid als grief 10) aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties (hierna: MvA) heeft Impro de grieven bestreden en tevens voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld en daarbij drie grieven geformuleerd. CDVI heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel met producties (hierna: MvA-Inc). Nadien heeft Impro nog een akte houdende overlegging nadere producties ten behoeve van pleidooi overgelegd en hebben beide partijen (bij akte) proceskostenoverzichten ingediend.
1.2
Vervolgens hebben partijen op 11 mei 2020 (in verband met de Covid-19 uitbraak door middel van een videoverbinding) de zaak doen bepleiten, CDVI door haar advocaat en diens kantoorgenoot mr. H.A. Borgers, en Impro door mrs. W. de Jong en M.C. Salomons, kantoorgenoten van haar advocaat, allen aan de hand van overgelegde pleitnotities. Vervolgens is arrest bepaald op heden.

2.Feiten

De door de rechtbank in het vonnis van 21 november 2018 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende:
Partijen
2.1
CDVI levert wereldwijd toegangssystemen en elektronische sloten, waaronder systemen voor biometrische en online toegangscontrole, systemen voor elektromagnetische vergrendeling, zelfstandige toegangssystemen en automatische deursystemen.
2.2
Impro Technologies Europe B.V. heeft op 31 oktober 2017 haar statutaire naam gewijzigd in Acces & Beyond B.V. Zij is actief op het gebied van beveiligingsapparatuur, en systemen voor toegangscontrole en tijd- en aanwezigheidsregistratie. Zij is distributeur van producten van het merk Impro in (onder meer) Nederland, die zij geleverd krijgt door de in Zuid-Afrika gevestigde producent Impro Technologies (Proprietary) Limited.
2.3
Alphatronics B.V. is een Nederlandse distributeur voor producten en diensten op het
gebied van inbraakdetectie, video-security en toegangscontrole. Alphatronics biedt op haar
website onder meer de volgende Impro producten aan (hierna: de Impro Producten):
2.3.1
ImproX MHA metal Antenna Reader (type XTT903);
2.3.2
ImproX AMR antennelezer (type XTT95l);
2.3.3
ImproX AMK Antenna Metal Keypad Reader (type XTT952);
2.3.4
ImproX Multi Discipline reader MDR (type MDR 901);
2.3.5
ImproX Multi Discipline Keypad Reader (type MDK 901).
Het octrooi
2.4
CDVI is houdster van het Europees octrooi EP 1 245 006 voor een “Lecteur
pour clé électronique” ofwel “lezer voor elektronische sleutels” (hierna: EP 006 of het octrooi). EP 006 is ingediend op 7 december 2000, waarbij het prioriteitsrecht is ingeroepen van de Franse octrooiaanvrage FR 0000072 van 5 januari 2000. EP 006 is verleend op 18 juni 2003 en is onder andere van kracht in Nederland.
2.5
De conclusies van EP 006 luiden in de authentieke Franse taal als volgt:
1. Lecteur de clés électroniques comportant une antenne et un boîtier (1) de protection métallique,caractérisé en ce qu'il présente, au moins, une fente (5) s'étendant de l'un (6a) de ses bords jusque vers le centre de sa face (2) frontale.
2. Lecteur, selon la revendication 1 , dans lequel le boîtier de protection est limité à sa face frontale et se présente, donc, sous la forme d'une plaquecaractérisé en ce quela fente (5) debouche sur l'un quelconque des côtés de ladite plaque.
3. Lecteur, selon l'une quelconque des revendications 1 et 2,caractérisé en ce quela l'extrémité (5a) de la fente (5) s'étend au-delà de la ligne médiane réunissant les côtés adjacents à celui sur lequel ladite fente débouche.
2.6
De Duitse respectievelijk Engelse vertaling van de conclusies luiden als volgt:
1. Lesegerät für elektronische Schlüssel mit einem Schutzgehäuse (1 aus Metall,dadurch gekennzeichnet, dasses eine Antenne aufweist und wenigstens einen sich von einem (6a) seiner Ränder bis zum Zentrum seiner Vorderseite (2) erstreckenden Schlitz (5).
2. Lesegerät gemäß Anspruch 1, in dem das Schutzgehäuse an seiner Vorderseite begrenzt ist und sich damit in Form einer Platte darstellt,dadurch gekennzeichnet, dassder Schlitz (5) in einer beliebigen Seite der besagten Platte einmündet.
3. Lesegerät gemäß Anspruch 1 und 2,dadurch gekennzeichnet, dasssich das Ende (5a) des Schlitzes (5) über die Mittellinie hinaus erstreckt, die die nebeneinanderliegenden Seiten dessen vereint, in das der besagte Schlitz einmündet.
1. Electronic key reader comprising an antenna and a metal protective box (1),characterised in thatit has at least one slot (5) extending from one (6a) of its edges towards the centre of its front face (2).
2. Reader according to claim 1 in which the protection box is limited on its front face and thus appears in the form of a plate,characterised in thatthe slot (5) opens onto one of the sides of said plate.
3. Reader according to claim 1 or 2,characterised in thatthe extremity (5a) of the slot (5) extends beyond the median line joining together the sides adjacent to the one on which said slot opens.
2.7
De oorspronkelijk ingediende Nederlandse vertaling van de conclusies luidt als volgt:
l. Lezer voor elektronische sleutels met een antenne en een metalen beschermkast (1), met het kenmerk, dat deze ten minste een sleuf (5) bevat zich uitstrekkend van een (6a) van de randen van het nabije midden van het overliggende vlak (2).
2. Lezer volgens conclusie 1 waarin de beschermkast aan zijn voorzijde begrensd is en de vorm van een plaat voorsteld [sic], met het kenmerk dat de sleuf (5) in een willekeurige zijde van genoemde plaat uitmondt.
3 . Lezer volgens één van de conclusies 1 tot 2, met het kenmerk, dat het einde (5a) van de sleuf (5) zich uitstrekt buiten de middenlijn welke de zijden verbindt aan die bij de sleuf uitmondt.
2.8
Op 3 oktober 2017 heeft CDVI een verbeterde Nederlandse vertaling ingediend bij
Octrooicentrum Nederland (OCNL), waarvan de juistheid wordt bestreden door Impro,
die als volgt luidt:
1. Leesinrichting voor elektronische sleutels omvattende een antenne en een metalen
beschermingsbehuizing (1), met het kenmerk dat deze ten minste een sleuf (5) omvat die zich uitstrekt van een (6a) van de randen richting het centrum van de voorkant (2),
2. Leesinrichting volgens conclusie 1, waarbij de beschermingsbehuizing is beperkt tot de voorkant en zodoende een plaat vormt, met het kenmerk dat de sleuf uitkomt op een van de zijden van de plaat,
3. Leesinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat het uiteinde (5a) van de
sleuf (5) zich uitstrekt over de middenlijn die de zijden verbindt die grenzen aan de zijde waar de sleuf op uitmondt.
2.9
De Nederlandse vertaling van de beschrijving (waarvan alleen de vertaling van
‘ jusque vers’ naar ‘in de richting van’ in paragraaf 11 is bestreden) luidt als volgt:
[0001] De uitvinding heeft betrekking op verbeteringen betreffende leesinrichtingen voor
elektronische sleutels.
[0002] Op het gebied van toegangscontrole heeft elke geautoriseerde gebruiker een badge
die is voorzien van een elektronische inrichting die, wanneer deze door een externe bron
wordt gevoed, een gecodeerd signaal levert die het bijvoorbeeld mogelijk maakt om een
deur te openen als deze door de leesinrichting wordt herkend.
[0003] De leesinrichting zendt de energie die noodzakelijk is voor de werking van de badge
door een koppeling door zelfinductie, hetgeen inhoudt dat de leesinrichting en de badge elk
zijn voorzien van een antenne in de vorm van een spoel.
[0004] De leesinrichting is gepositioneerd buiten de ruimte waarvoor de toegang wordt
geregeld en moet voorzien zijn van middelen tegen vandalisme. De leesinrichting is in het
algemeen behuisd in een sterke metalen behuizing die stevig bevestigd wordt tegen de
buitenwand. Het buitenoppervlak van de behuizing omvat sleuven zodat de flux van de
antenne naar buiten kan stralen. In sommige gevallen is de leesinrichting ingebouwd en de
voorzijde beschermd door een metalen plaat.
[0005] Ervaring heeft laten zien dat, voor doelmatig gebruik, de badge relatief dicht bij de
leesinrichting moet worden gehouden, hetgeen verklaard kan worden door het feit dat de
metalen behuizing, of de plaat, zich gedraagt als een spoel die wordt doorkruist door de flux
die wordt uitgezonden door de antenne, en die een deel van de door de antenne uitgezonden energie absorbeert en in warmte omzet.
[0006] De huidige uitvinding, die deze nadelen verhelpt, is bijzonder in de zin dat de
behuizing een sleuf omvat die zich vanaf een van de randen van de behuizing uitstrekt in
grofweg de richting van het centrum van de voorkant van de behuizing.
[0007] De onderhavige uitvinding kan beter begrepen worden door de volgende
beschrijving onder verwijzing naar de voorbeelden in bijgevoegde figuren, waarbij:
figuur 1 een perspectiefaanzicht van een bekende behuizing betreft;
figuur 2 een aanzicht is van een behuizing volgens de uitvinding;
figuur 3 een aanzicht is van een behuizing volgens figuur 2;
figuur 4 een aanzicht van een realisatievariant betreft die vergelijkbaar is met die van figuur
2.
[0008] Zoals te zien is in figuur 1, bevindt de leesinrichting zich in een metalen behuizing 1
waarbij de gangbare antenne, die schematisch wordt weergegeven door spoel 3, zich achter
de voorkant 2 van de behuizing bevindt.
[0009] Openingen 4 voorzien in de voorkant 2 maken het mogelijk de flux die wordt
uitgezonden door de spoel 3 te laten ontsnappen. Ervaring heeft laten zien dat slechts een
klein deel van de door de spoel 2 uitgezonden energie wordt ontvangen door de badge van
de gebruiker, waardoor het noodzakelijk is deze relatief dicht bij de leesinrichting te
houden.
[0010] Dit verschijnsel laat zich verklaren door het feit dat de behuizing zich gedraagt als
een spoel met een zelfinductie en een deel van de flux die door de antenne 3 wordt
uitgezonden absorbeert.
[0011] De onderhavige uitvinding, die het mogelijk maakt om de bovengenoemde nadelen
te verhelpen, is bijzonder in de zin dat de behuizing een sleuf 5 omvat die zich uitstrekt van
de zijkant 2a van de voorkant 2 in de richting van het centrum van de genoemde voorkant,
waarbij de sleuf doorloopt in de zijkant 6 van de behuizing om uit te komen aan de rand 6a
[0012] Wanneer de behuizing is beperkt tot een metalen plaat die de leesinrichting die
ingebouwd is bedekt, komt de bovengenoemde sleuf uit op een van de kanten van deze
plaat.
[0013] Ervaring heeft laten zien dat het effect van absorptie door de metalen behuizing
aanzienlijk gereduceerd werd door de enkele aanwezigheid van sleuf 5 in figuur 2 waardoor
correcte herkenning van een gebruiker mogelijk is alhoewel deze op een veel grotere
afstand van de leesinrichting staat in vergelijking met de afstand die deze moet hebben in
de voorgaande situatie.
[0014] Uiteraard staat niets in de weg om de voorkant te voorzien van openingen
overeenkomstig de openingen 4.
[0015] Het resultaat van de uitvinding kan verbeterd worden door gebruik te maken van een
veelheid van sleuven 7 zoals in figuur 4.
[0016] Bij voorkeur strekt het einde 5a van sleuf 5 zich uit tot over middellijn AB die de
middens van de twee zijkanten aan weerzijden van de kant waarop de sleuf uitkomt, met
elkaar verbindt.
2.1
Het octrooi bevat de hierna weergegeven figuren, waarbij figuur 1 de in de stand
van de techniek reeds bekende leesinrichting betreft:
Technische achtergrond van de uitvinding
2.11
Niet (langer) bestreden is dat het navolgende – onderdelen van de verklaring van de partij-deskundige aan de zijde van CDVI, [deskundige CDVI] (hierna: [deskundige CDVI]) – op de prioriteitsdatum tot de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman behoorde.
2.12
Hierover heeft de partij-deskundige aan de zijde van Impro, [deskundige Impro] (hierna: [deskundige Impro]), in zijn eerste verklaring het navolgende verklaard:
2.13
In zijn tweede verklaring heeft [deskundige Impro] onder meer als volgt verklaard:
2.14
Tussen partijen is niet in geschil dat het tot de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum behoorde dat de werking van een elektronisch toegangssysteem als dat waarop het octrooi betrekking heeft, is gebaseerd op de wet van Faraday. Zo’n systeem bestaat uit een leesinrichting en een elektronische sleutel, die allebei zijn voorzien van een antenne in de vorm van de spoel. Door de spoel van de leesinrichting wordt een in de tijd variërend stroomsignaal gestuurd, dat een in de tijd variërend magnetisch veld opwekt dat op zijn beurt ervoor zorgt dat in de spoel van de sleutel een in de tijd variërend stroomsignaal gaat lopen. Het stroomsignaal in de spoel van de sleutel wordt geïnduceerd door de magnetische veldlijnen die worden opgewekt door de spoel van de leesinrichting en – indien de sleutel zich dicht genoeg in de omgeving van de leesinrichting bevindt - door de spoel van de sleutel gaan lopen. Via deze magnetische koppeling kan de sleutel, die niet van een eigen stroombron is voorzien, met behulp van de geïnduceerde stroom een code aan de leesinrichting verzenden, aan de hand waarvan de leesinrichting kan bepalen of de deur geopend moet worden.
2.15 ‘
Tipler’, waarnaar [deskundige Impro] in zijn verklaring verwijst, betreft het handboek van P.A. Tipler,
Physics for Scientists and Engineers, waarvan de vierde editie in 1999 is verschenen en werd gebruikt door studenten elektrotechniek aan de TU Delft. De ‘Feynman Lectures’, waarnaar hij eveneens verwijst, betreft
The Feynman Lectures on Physics, mainly electromagnetism and matter, de schriftelijke uitwerking van colleges voor eerstejaars natuurkundestudenten die professor (en nobelprijs winnaar) R.P. Feynman in de jaren 50 van de vorige eeuw heeft gegeven en waarvan de tweede druk in 1964 is verschenen. Hoofdstuk 16 is getiteld “Induced Currents” en hoofdstuk 17 “The Laws of Induction”.
2.16
In hoofdstuk 16-3 getiteld “Forces on induced currents” van de Feynman Lectures is het navolgende beschreven:
Het eerste experiment, getoond in fig. 16-7 is bekend onder de naam ‘springende ring’. Het experiment beschreven aan de hand van figuren 16-10, 16-11 en 16-12 wordt aangeduid – naar de bedenker ervan (in 1880) – als de slinger van Von Waltenhofen.

3.De vorderingen in eerste aanleg en in hoger beroep

3.l CDVI vorderde in eerste aanleg – kort samengevat – voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, een verklaring voor recht dat Impro inbreuk maakt op EP 006 en een verbod aan Impro om inbreuk te maken op EP 006, met nevenvorderingen, zulks op straffe van een dwangsom, veroordeling tot vergoeding van schade of winstdracht en veroordeling van Impro in de redelijke en evenredige proceskosten op de voet van artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.2
Impro heeft verweer gevoerd. Zij betoogde – kort samengevat – dat EP 006 nietig is wegens gebrek aan nieuwheid en/of inventiviteit, wegens toegevoegde materie, niet nawerkbaarheid en op grond van openbaar voorgebruik door de producent van de Impro Producten. Ook heeft zij bestreden dat de Impro Producten onder de beschermingsomvang van EP 006 vallen. In reconventie vorderde Impro – kort samengevat – vernietiging van het Nederlandse deel van EP 006 en een verklaring voor recht dat de Impro Producten geen inbreuk maken op dat octrooi, met een proceskostenveroordeling van CDVI op de voet van artikel 1019h Rv, zulks uitvoerbaar bij voorraad.
3.3
CDVI heeft in reconventie verweer gevoerd en voorts (subsidiair) een hulpverzoek geformuleerd dat als volgt luidt:
1. Leesinrichting voor elektronische sleutels omvattende een antenne en een metalen beschermingsbehuizing (1) waarbij de beschermingsbehuizing een voorkant en een zijkant heeft en waarbij een antenne in de vorm van een spoel zich achter de voorkant van de beschermingsbehuizing bevindt, met het kenmerk dat de beschermingsbehuizing een enkele sleuf (5) omvat die zich uitstrekt vanaf een rand van de zijkant van de beschermingsbehuizing via de zijkant van de beschermingsbehuizing richting het centrum van de voorkant (2) van de beschermingsbehuizing.
2. Leesinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het uiteinde (5a) van de
sleuf (5) zich uitstrekt over de middenlijn die de zijden verbindt die grenzen aan de zijde waar de sleuf op uitmondt.
Impro heeft de toelaatbaarheid en de geldigheid van het hulpverzoek bestreden.
3.4
De rechtbank oordeelde dat EP 006 inventiviteit ontbeert op grond van figuur 1 van EP 006 als meest nabije stand van de techniek en algemene vakkennis. Op grond daarvan heeft zij de vorderingen van CDVI in conventie afgewezen en in reconventie het Nederlandse deel van EP 006 vernietigd, met veroordeling van CDVI in de proceskosten in conventie en reconventie.
3.5
Met haar grieven komt CDVI op tegen het oordeel van de rechtbank. In hoger beroep vordert zij dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt en de vorderingen van CDVI in conventie alsnog toewijst en in reconventie de vorderingen van Impro alsnog afwijst, met veroordeling van Impro in de op grond van 1019h Rv te begroten proceskosten in beide instanties, een en ander zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.6
Onder de voorwaarde dat het hof het dictum van het bestreden vonnis niet in stand zou laten heeft Impro incidenteel appel ingesteld. Met haar grieven komt zij op tegen de oordelen van de rechtbank met betrekking tot de uitleg van de conclusies, de formulering van het objectief technische probleem en de nieuwheid en inventiviteit van EP 006 ten opzichte van door Impro aangehaalde octrooipublicaties die tot de stand van techniek behoren. Impro concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en veroordeling van CDVI in de volledige en evenredige kosten van het geding in hoger beroep ex artikel 1019h Rv, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.Beoordeling

4.1
gemiddelde vakman
4.1.1
Er bestaat tussen partijen geen verschil van mening over dat in het voor EP 006 relevante vakgebied de gemiddelde vakman een elektrotechnicus is met een universitaire titel, die elektronische toegangs- en leessystemen ontwerpt.
4.2
uitleg van de conclusies van EP 006
4.2.1
Partijen strijden over de taalkundige betekenis van de woorden ‘jusque vers’ in de leidende Franse tekst van conclusie 1 van EP 006. CDVI meent dat dit vertaald moet worden met ‘in de richting van’ terwijl de juiste vertaling volgens Impro ‘ongeveer tot aan’ is. Wat daarvan zij, partijen zijn het er wel over eens dat conclusie 1, van welke taalkundige betekenis ook zou worden uitgegaan, uitleg behoeft.
4.2.2
Impro heeft zich, onder verwijzing naar de verklaringen van [deskundige Impro], op het standpunt gesteld dat de wet van Faraday, de wet van Lenz, het ontstaan van elektrische stromen (Eddy currents) in een geleider (zoals een metalen plaat) die zich in een variërend magnetisch veld bevindt, de gevolgen daarvan en hoe deze kunnen worden tegengegaan, op de prioriteitsdatum allemaal behoorden tot de (parate) algemene vakkennis van de gemiddelde vakman. Op grond daarvan zal hij inzien dat het in paragrafen 5 en 10 van de beschrijving van EP 006 beschreven verschijnsel – dat de metalen behuizing van de kaartlezer zich gedraagt als een spoel met zelfinductie en een deel van de magnetische flux die door de antenne van de kaartlezer wordt uitgezonden absorbeert – wordt veroorzaakt door wervelstromen (Eddy currents) die door de antenne van de kaartlezer worden opgewekt in de metalen behuizing. Door de sleuven die zijn aangebracht in de inrichting volgens figuur 1 van EP 006 kan de magnetische flux wel naar buiten treden, maar deze voorkomen niet dat er Eddy currents gaan lopen. De gemiddelde vakman zal daarom begrijpen dat de in EP 006 beschreven maatregel van het
vanaf de randaanbrengen van een sleuf in de behuizing, ten doel heeft de Eddy currents te doorbreken.
4.2.3
In de conclusie noch beschrijving is voorgeschreven wat de positie van de sleuf ten opzichte van de spoel dient te zijn. Volgens Impro zal de gemiddelde vakman evenwel begrijpen dat de door EP 006 voorgestelde maatregel alleen dan het beoogde effect van het doorbreken van de Eddy currents zal hebben, indien de sleuf de spoel kruist. Alleen dan immers wordt voorkomen dat zich rondom de spoel een ononderbroken metalen behuizing bevindt waardoor Eddy currents rond de spoel kunnen stromen. Met een aldus gepositioneerde sleuf wordt bereikt dat de Eddy currents niet alleen een substantieel langere weg moeten afleggen, maar bovendien dat de richting van de wervelstroom langs de rand van de behuizing omkeert, zodat het magnetisch veld gecreëerd door de wervelstroom het magnetisch veld opgewekt door de spoel van de leesinrichting niet meer tegenwerkt. In paragraaf 55 van zijn tweede verklaring heeft [deskundige Impro] dit als volgt verwoord:
Wil de sleuf meer effect hebben op het verminderen van de wervelstromen dan in figuur 1 van EP 006, dan moet mijns inziens de sleuf de spoel kruisen. Dan pas, immers, wordt bereikt wat [deskundige CDVI] zo belangrijk vond bij zijn figuur 12, namelijk dat de weglengte van de wervelstroom substantieel groter wordt en de richting van de wervelstroom langs de rand van de behuizing omkeert, zodat het door de wervelstroom gecreëerde magnetisch veld het magnetisch veld van de spoel niet meer tegenwerkt. Bovendien zie ik in EP 006 geen enkel aanknopingspunt dat de sleuf de spoel niet zou hoeven kruisen: bij alle voorbeelden in EP 006 kruist de sleuf immers de spoel expliciet.
4.2.4
Ter zitting in hoger beroep heeft CDVI expliciet afstand genomen van haar eerder ingenomen standpunt (onder meer in paragrafen 20 e.v. en 302 e.v. MvG en par. 12 e.v. MvA-Inc ) dat het eindpunt van de sleuf niet behoort tot de uitvindingsgedachte van EP 006 en dat een sleuf zoals weergegeven in onderstaande figuur ook onder conclusie 1 van EP 006 zou vallen, omdat slechts relevant zou zijn dat de Eddy currents een langere weg moeten afleggen.
4.2.5
CDVI heeft ter zitting verklaard de juistheid van de verklaring van [deskundige Impro] op het punt van hoe de gemiddelde vakman met inachtneming van zijn algemene vakkennis conclusie 1 van EP 006 zou begrijpen (zie par. 4.2.2 en 4.2.3 hiervoor) te erkennen. Zij onderschrijft thans expliciet (vgl. pleitnota HB CDVI par. 69) dat de gemiddelde vakman, die op de prioriteitsdatum conclusie 1 van EP 006 leest in de context van de beschrijving en de figuren en met inachtneming van zijn algemene vakkennis, begrijpt dat de vanaf de rand van de behuizing aangebrachte sleuf ertoe dient om te voorkomen dat er Eddy currents rondom de spoel kunnen lopen, waartoe noodzakelijk is dat de sleuf ten minste tot aan de spoel reikt. CDVI stelt zich op het standpunt dat het, anders dan [deskundige Impro] heeft verklaard, daartoe niet noodzakelijk is dat de sleuf de spoel
kruist. Wel valt volgens CDVI zowel een sleuf die reikt tot aan de spoel als een sleuf die de spoel kruist onder de beschermingsomvang van EP 006.
4.2.6
Volgens Impro is onvoldoende duidelijk wat de betekenis is van ‘tot aan de spoel’. Het hof acht dit evenwel niet van belang, aangezien partijen het erover eens zijn dat de gemiddelde vakman, ongeacht de taalkundige betekenis, ‘jusque vers’ zou uitleggen als ‘ver genoeg in de richting van en ten minste tot aan de spoel,
zodanig dat er geen wervelstroom rondom de spoel kan lopen’ (vgl. pleitnota HB CDVI par. 69). Het hof zal van die uitleg uitgaan.
4.2.7
Conclusie 1 – indien uitgelegd zoals door CDVI aanvankelijk betoogd (namelijk dat enkel is vereist dat de sleuf ‘in de richting van’ het centrum moet lopen) en overigens zelfs in de door Impro verdedigde taalkundige betekenis van jusque vers als ‘ongeveer tot aan’– zou uitvoeringsvormen omvatten waarmee het beoogde technisch effect niet wordt bereikt, zoals inzichtelijk gemaakt door Impro in par. 111 e.v. en par. 124 e.v. MvA en door [deskundige Impro] in par. 52 e.v. / fig 11 van zijn tweede verklaring. CDVI erkent dit ook met haar opmerking dat een sleuf zich tot aan ongeveer het midden van de behuizing kan uitstrekken zonder daarbij de spoel te kruisen (zie pleitnota HB par. 64). Een sleuf die niet ten minste tot aan de spoel reikt is slechts een variant van de sleuven volgens de inrichting van figuur 1 van EP 006 waarmee geen enkel ander technisch effect wordt bereikt.
4.2.8
Het bezwaar dat Impro heeft gemaakt tegen het nieuwe standpunt van CDVI over de uitleg van conclusie 1 van EP 006 dat zij eerst ter zitting heeft ingenomen, wordt verworpen. Naar CDVI heeft verklaard is dat nieuwe standpunt ingegeven door informatie die eerst na de MvG beschikbaar is gekomen, te weten de tweede verklaring van [deskundige Impro] (vgl. HR 19 juni 2009, NJ 2010/154, rov. 2.4.4). Nu dit nieuwe standpunt een erkenning van de juistheid van het standpunt van Impro over de uitleg van conclusie 1 van EP 006 inhoudt – met uitzondering van het tot aan de spoel lopen van de sleuf dan wel dat deze de spoel dient te kruisen, hetgeen echter zoals hiervoor overwogen geen wezenlijk verschil is, omdat beide standpunten zo moeten worden begrepen dat de spoel ver genoeg moet doorlopen om het ontstaan van Eddy currents te voorkomen – valt niet in te zien dat Impro daardoor in haar verdediging is geschaad. De twee-conclusieregel waarop Impro zich heeft beroepen staat daarom niet aan deze koerswijziging ter zitting in de weg.
4.3
inventiviteit; ‘problem solution approach’
4.3.1
Het hof ziet aanleiding eerst de inventiviteit van EP 006 te beoordelen. Beide partijen hebben hun standpunten gebaseerd op de door het Europees Octrooibureau ontwikkelde ‘problem solution approach’ zodat het hof die benadering eveneens zal hanteren.
4.3.2
Beide partijen menen dat de tot de stand van de techniek behorende leesinrichting die is weergegeven in figuur 1 van EP 006 (zie 2.10 hiervoor) kan dienen als de meest nabije stand van de techniek. Daarvan uitgaand en gegeven de uitleg van conclusie 1 zoals hiervoor in r.o. 4.2.6 uiteengezet, is de verschilmaatregel tussen die inrichting en de inrichting volgens conclusie 1 van EP 006 dat de metalen behuizing niet is voorzien van 4 sleuven aan de voorzijde ervan, maar van één sleuf die zich uitstrekt vanaf een van de randen van de behuizing en aan de voorzijde daarvan doorloopt ten minste tot aan de spoel. Het technisch effect van die verschilmaatregel is dat (bij gelijkblijvend vermogen) de vereiste leesafstand tussen kaartlezer en kaart toeneemt, omdat de Eddy currents worden doorbroken, waardoor deze een langere weg moeten afleggen en van richting veranderen en bijgevolg de absorptie van de door de antennespoel van de leesinrichting opgewekte magnetische flux door de metalen behuizing afneemt.
4.3.3
Indachtig dat het objectief technische probleem geen verwijzing dient te bevatten naar de oplossing(srichting), dient naar het oordeel van het hof dat probleem te worden geformuleerd als “het verschaffen van een leesinrichting met een metalen beschermingsbehuizing, die in staat is om een elektronische sleutel op grotere afstand van de leesinrichting uit te lezen”.
4.3.4
Anders dan door CDVI is betoogd en in navolging daarvan door de rechtbank is geoordeeld, is het hof van oordeel dat aan de objectieve probleemstelling niet dient te worden toegevoegd “zonder daarbij de beschermfunctie van de behuizing aan te tasten”. Naar Impro terecht heeft opgemerkt valt uit de beschrijving niet af te leiden dat behoud van de beschermfunctie van de metalen behuizing onderdeel is van het op te lossen probleem. Dat volgt reeds uit het feit dat in paragraaf 5 van de beschrijving van EP 006 alleen het nadeel van de korte leesafstand wordt genoemd en de door EP 006 voorgedragen oplossing bestaat uit het aanbrengen van een sleuf vanaf de rand van de behuizing ten minste tot aan de spoel. Daarmee wordt de behuizing, naar Impro onvoldoende gemotiveerd bestreden heeft aangevoerd, kwetsbaarder dan wanneer alleen sleuven aan de voorzijde van de behuizing zijn aangebracht. Dat geldt temeer indien de sleuf tot voorbij het midden van de behuizing loopt, zoals in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 2 (volgens paragraaf 16 van de beschrijving een voorkeursuitvoeringsvorm) en er bovendien meerdere van dergelijke sleuven zijn aangebracht, zoals getoond in figuur 4. Het door CDVI gestelde deelprobleem van het ‘niet aantasten van de beschermfunctie’ wordt door EP 006 derhalve niet opgelost.
4.3.5
Ook wordt in paragraaf 14 van de beschrijving van EP 006 nadrukkelijk gesteld dat – naast sleuf 5 – de voorzijde van de behuizing ook nog van verdere openingen overeenkomstig die van figuur 1 kan worden voorzien. Het is duidelijk dat dit leidt tot een (verdere) verslechtering van de beschermfunctie van de behuizing. Verder wordt in paragraaf 15 vermeld dat het resultaat van de uitvinding kan worden verbeterd door gebruik te maken van een veelheid van sleuven 7, die vanaf de rand van de behuizing tot voorbij het midden ervan lopen. Het lijdt geen twijfel – en het is door CDVI zelf ook herhaaldelijk betoogd – dat een veelheid van dergelijke sleuven de beschermfunctie van de behuizing aanzienlijk zou aantasten. Niettemin zou dat volgens de beschrijving een verbetering opleveren. Dat alles in aanmerking genomen zou de gemiddelde vakman uit EP 006 niet afleiden dat het niet-aantasten van de beschermfunctie van de behuizing onderdeel uitmaakt van de uitvinding.
4.3.6
Het voorgaande neemt niet weg dat CDVI terecht heeft opgemerkt dat de gemiddelde vakman zal inzien dat het probleem van de beperkte leesafstand zich zonder metalen behuizing niet zou voordoen, maar dat deze behuizing vanwege de beschermfunctie gehandhaafd dient te blijven. Met het gebruik van de aanduiding
beschermingsbehuizing in het objectieve technische probleem wordt daarom tot uitdrukking gebracht dat de gemiddelde vakman de beschermfunctie van de behuizing wel in zijn zoektocht naar een oplossing zal betrekken. Hij zou daarom een oplossing voor zijn probleem zoeken die het beste midden vormt tussen enerzijds het in voldoende mate vergroten van de leesafstand en tegelijkertijd voldoende behoud van de beschermfunctie van de behuizing. Hij zou dus wel oplossingen overwegen die de beschermfunctie van de behuizing niet volledig handhaven, maar er wel naar streven dat deze niet té zeer wordt aangetast.
4.4
algemene vakkennis
4.4.1
Zowel het optreden, de gevolgen, als het effectief tegengaan van Eddy currents is in de Feynman Lectures beschreven en met de experimenten met de springende ring en de slinger van Von Waltenhofen geïllustreerd. Ook in Tipler is het optreden en tegengaan van Eddy currents beschreven. Dat dit op de prioriteitsdatum behoorde tot de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman heeft CDVI, in het licht van hetgeen Impro daaromtrent heeft aangevoerd, onvoldoende gemotiveerd bestreden.
4.4.2
Het hof merkt op dat CDVI het ten onrechte doet voorkomen als zou de algemene vakkennis waarop Impro zich beroept, beperkt zijn tot het experiment van de slinger van Von Waltenhofen (zie bijv. pleitnota HB par. 16). Impro beroept zich echter, duidelijk kenbaar uit de stukken, meer in het algemeen op de bekendheid van de gemiddelde vakman met het ontstaan, de gevolgen en het tegengaan van Eddy currents, zoals onder meer beschreven in Tipler en de Feynman Lectures.
4.4.3
Het door CDVI in de MvG (in par. 163 en 331 e.v.) ingenomen standpunt dat de slinger van Von Waltenhofen en de Feynman Lectures wel behoren tot
basiskennis van de te dezen relevante gemiddelde vakman, maar niet tot zijn algemene
vakkennis op het gebied van toegangssystemen, wordt verworpen. De omstandigheid dat bij magnetische remsystemen juist gebruik wordt gemaakt van de remmende werking van Eddy currents en dat die remmende werking is aangetoond met de slinger van Von Waltenhofen, betekent nog niet dat dit experiment, laat staan meer algemeen het fenomeen van Eddy currents zoals beschreven in de Feynman Lectures, zou behoren tot een (zeer beperkt) ‘totaal ander vakgebied, namelijk dat van magnetische remmen’ (pleitnota HB par. 8). Met dit experiment (maar ook bijvoorbeeld aan de hand van het experiment met de springende ring) wordt in de Feynman Lectures in zijn algemeenheid het effect van optredende Eddy currents inzichtelijk gemaakt én beschreven hoe die door het aanbrengen van sleuven vanaf de rand van de metalen plaat worden tegengegaan. Die beschrijving is geenszins tot de toepassing in magnetische remsystemen beperkt en de ‘teaching’ van de Feynman Lectures is daartoe ook zeker niet beperkt, zoals CDVI heeft aangevoerd. Het doorbreken van de Eddy currents door het aanbrengen van sleuven vanaf de rand van de metalen plaat, zoals onder meer aangetoond met het experiment van de slinger van Von Waltenhofen, heeft dus wel degelijk relevantie voor het probleem waarvoor de gemiddelde vakman zich geplaatst zag en hij zou dat daarom zeker bij het zoeken naar een oplossing voor zijn probleem betrekken.
4.4.4
Ook dat bij een leesinrichting zoals die van EP 006, anders dan bij de slinger van Von Waltenhofen, geen sprake is van bewegende metalen objecten in een homogeen magnetisch veld, zoals door CDVI is opgemerkt, maakt niet dat de gemiddelde vakman de slinger van Von Waltenhofen niet relevant zou achten voor het probleem dat hij wil oplossen. Voor het ontstaan van Eddy currents maakt het niet uit of de variatie in de tijd van de magnetische flux komt doordat de stroomsterkte varieert in de tijd (zoals bij een antennespoel) of doordat de spoel (of de zich als spoel gedragende metalen plaat) beweegt ten opzichte van het magneetveld (zoals bij de slinger van Von Waltenhofen). Dit is in hoofdstuk 17-1 van de Feynman Lectures expliciet beschreven (geciteerd in par. 5 van de tweede verklaring van [deskundige Impro]) en behoorde op de prioriteitsdatum tot de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman.
4.4.5
Overigens heeft CDVI ter zitting nadrukkelijk gesteld dat zij de uiteenzetting door [deskundige Impro] in zijn tweede verklaring over hoe zijns inziens de gemiddelde vakman, op basis van zijn kennis over het optreden en tegengaan van Eddy currents, conclusie 1 van EP 006 zou begrijpen, als juist erkent en toegelicht dat juist dit haar tot haar nieuwe standpunt zoals hiervoor in r.o. 4.2.5 weergegeven heeft gebracht. Daarmee moet zij ook geacht worden afstand te hebben genomen van haar eerder, in de MvG, ingenomen standpunt dat de Feyman Lectures wel behoren tot basiskennis van de te dezen relevante gemiddelde vakman, maar niet tot zijn algemene vakkennis op het gebied van toegangssystemen.
CDVI heeft ter zitting verklaard dat zij niettemin nog wel bestrijdt dat de gemiddelde vakman, uitgaande van figuur 1 van EP 006 en gesteld voor het objectief technische probleem, op grond van die algemene vakkennis tot de uitvinding volgens conclusie 1 van EP 006 zou komen. Dat standpunt wordt, zoals hierna wordt toegelicht, verworpen.
4.4.6
Uit het voorgaande volgt dat grieven 1 tot en met 3 – die zien op de oordelen van de rechtbank met betrekking tot de vragen of de Feynman Lectures en het experiment van de slinger van Von Waltenhofen tot de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman behoren en wat deze hem leren – door CDVI ten onrechte zijn opgeworpen.
4.4.7
Zoals volgt uit hetgeen hiervoor in r.o. 4.2 met betrekking tot de uitleg van conclusie 1 van EP 006 is overwogen en ter zitting door CDVI ook is bevestigd, wordt door CDVI niet langer bestreden dat op de prioriteitsdatum tot de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman in het voor elektronische kaartlezers relevante vakgebied behoort, dat een geleider, zoals een metalen plaat, die zich in een in de tijd variërend magnetisch veld bevindt, bijvoorbeeld in de nabijheid van een antennespoel, zich gedraagt als een spoel, waardoor in de metalen plaat elektrische stromen gaan lopen (de Eddy currents) die een magnetisch veld opwekken dat de door de spoel van de kaartlezer opgewekte magnetische flux tegenwerkt. De gemiddelde vakman weet ook dat de transponder, de elektronische sleutel, geen eigen energiebron heeft en afhankelijk is van de door de spoelantenne van de kaartlezer opgewekte magnetische flux voor het genereren van een elektronische stroom in de spoelantenne van de transponder, waarmee de transponder informatie (authenticatiecode) aan de kaartlezer kan overbrengen aan de hand waarvan de kaartlezer kan bepalen of toegang dient te worden verschaft (vgl r.o. 2.14 hiervoor). De gemiddelde vakman zal dus inzien dat de magnetische flux die wordt opgewekt door de Eddy currents in de rond de spoel lopende metalen beschermingsbehuizing van de inrichting volgens figuur 1van EP 006, de kracht van de door de kaartlezer opgewekte magnetische flux tegenwerkt en daarmee de antenne van de transponder minder goed kan bereiken. Om toch voldoende magnetische flux op te vangen zal de transponder dus dichter bij de kaartlezer moeten worden gehouden. Uitgaande van de inrichting volgens figuur 1 van EP 006 en gesteld voor het probleem dat de leesafstand daarvan verbetering behoeft, ziet de gemiddelde vakman reeds op basis van zijn algemene vakkennis in, zonder dat hij daarvoor inventieve denkstappen hoeft te zetten, dat het probleem van de korte leesafstand wordt veroorzaakt door Eddy currents die in de metalen behuizing ontstaan en de door de antenne van de kaartlezer opgewekte magnetische flux verzwakken.
4.4.8
De tegen (r.o. 4.10 van) het vonnis gerichte grief 5, dat de rechtbank ten onrechte en geleid door hindsight zou hebben overwogen dat de vakman onmiddellijk zou herkennen dat de Eddy currents de oorzaak van de korte leesafstand zijn, is daarom ten onrechte voorgesteld. Deze grief is bovendien onverenigbaar met het nieuwe standpunt van CDVI omtrent de – uit dezelfde algemene vakkennis voortvloeiende – uitleg van conclusie 1. Aan de basis daarvan ligt immers ook dat de gemiddelde vakman op grond van zijn algemene vakkennis zal inzien dat het probleem van de leesafstand wordt veroorzaakt door de in de metalen behuizing opgewekte Eddy currents en dat deze alleen kunnen worden doorbroken indien de sleuf vanaf de rand ten minste tot aan de spoel reikt.
4.4.9
Zoals ook toegelicht door [deskundige Impro] in zijn tweede verklaring, weet de gemiddelde vakman op grond van zijn algemene vakkennis, zoals is beschreven in de Feynman Lectures en Tipler (geciteerd in par. 24 van de tweede verklaring van [deskundige Impro]) hoe hij de in de metalen behuizing opgewekte wervelstromen kan terugdringen, namelijk door het aanbrengen van een of meer sleuven in de metalen plaat vanaf de rand daarvan, zodanig dat de Eddy currents worden doorbroken. Immers, niet alleen moeten de Eddy currents daardoor een langere weg afleggen en dus meer weerstand overwinnen waardoor zij aan kracht inboeten. Ook zorgt het volledig doorbreken van de wervelstromen in de metalen plaat ervoor dat deze stromen langs de buitenrand van de behuizing, ook in de richting van de stroom in de antennespoel komen te lopen en dus een magnetisch veld zullen opwekken dat de door de antennespoel opgewekte magnetisch flux zal versterken in plaats van tegenwerken. De gemiddelde vakman zou daarom deze duidelijke aan zijn algemene vakkennis ontleende aanwijzingen in de richting van de oplossing volgen en zo zonder inventieve denkarbeid tot de oplossing volgens EP 006 komen.
4.4.10
Het door CDVI ingenomen standpunt dat de algemene vakkennis, zoals onder meer weergegeven in de Feynman Lectures, de gemiddelde vakman alleen op het spoor zou zetten van het aanbrengen van
meerderesleuven vanaf de rand van de behuizing, wat de structurele integriteit van de metalen behuizing zou aantasten hetgeen hij gelet op de beschermfunctie onaanvaardbaar zou achten en daarom daarvan zou afzien, wordt verworpen. De Feynman Lectures openbaren niet alleen het aanbrengen van meerdere sleuven vanaf de rand (zoals toegepast in het experiment van de slinger van Von Waltenhofen) maar (met het springende ring experiment) ook het doorbreken van Eddy currents door het aanbrengen van een enkele sleuf. In het springende ring experiment wordt de ring volledig doorgesneden (zie 2.16 hiervoor). De gemiddelde vakman zal echter inzien dat dit bij de metalen behuizing van de leesinrichting niet noodzakelijk is om de Eddy currents te doorbreken, vanwege de aanwezigheid van de elektrische stroom in de antennespoel die zich nabij de metalen behuizing bevindt.
4.4.11
Door [deskundige CDVI] is in figuren 11 en 12 van zijn eerste verklaring weergegeven hoe de wervelstromen gelet op de aanwezigheid van de antennespoel lopen en hoe deze door middel van het aanbrengen van een sleuf kunnen worden doorbroken. Dit inzicht omtrent de loop en beïnvloeding van de wervelstromen in de behuizing ligt ten grondslag aan de door de gemiddelde vakman aan conclusie 1 van EP 006 gegeven uitleg, zoals uiteengezet in de tweede verklaring van [deskundige Impro], die op dat punt door CDVI wordt onderschreven (zie r.o. 4.2.5 hiervoor) en behoorde tot de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman. Nu het volledig doorsnijden van de metalen behuizing van de leesinrichting voor het bereiken van het gewenste technische effect, het doorbreken van de Eddy currents, niet noodzakelijk is, zou de gemiddelde vakman, indachtig de wens om de beschermfunctie van de behuizing zoveel mogelijk te handhaven, er op grond van diezelfde algemene vakkennis toe komen de sleuf vanaf de rand van de behuizing ten minste tot aan de spoel te laten doorlopen, maar niet zo ver dat de metalen behuizing daardoor volledig zou worden doorgesneden. Voor een groter effect (dat dan wel meer ten koste van de beschermfunctie zou gaan) zou hij een of meer additionele sleuven aanbrengen, waarmee de Eddy currents nog verder worden opgebroken. Ook grief 4, waarin CDVI de rechtbank verwijt dat zij de beschermfunctie van de behuizing niet zou hebben meegenomen in haar beoordeling van de inventiviteit, kan gelet op het voorgaande niet slagen.
4.4.12
Uit voorgaande overwegingen volgt dat met Impro moet worden geoordeeld dat de gemiddelde vakman uitgaande van figuur 1 van EP 006 op basis van zijn algemene vakkennis tot de oplossing volgens conclusie 1 van EP 006 zou komen. CDVI heeft ook niet, althans niet steekhoudend, toegelicht hoe haar betwisting van die stelling te verenigen is met haar eigen stelling dat de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman hem tot de door CDVI aanvaarde uitleg van conclusie 1 zou brengen, namelijk dat de sleuf vanaf de rand ten minste tot aan de spoel moet lopen omdat het voor het te bereiken technische effect nodig is om de Eddy currents te doorbreken. Dat de gemiddelde vakman reeds op grond van zijn algemene vakkennis onderkent dat het voor het doorbreken van de Eddy currents nodig is dat de sleuf vanaf de rand van de behuizing ten minste tot aan de spoel doorloopt, zoals in het kader van de uitleg van EP 006 door CDVI is betoogd, houdt immers in dat de gemiddelde vakman op grond van zijn algemene vakkennis niet alleen weet dat wervelstromen optreden, maar ook
hoede wervelstromen lopen en hoe hij die kan beïnvloeden. Ware dat anders dan valt niet in te zien – en CDVI heeft niet toegelicht – op basis waarvan de gemiddelde vakman dan conclusie 1 van EP 006 zo zou begrijpen dat de sleuf vanaf de rand ten minste tot aan de spoel dient te lopen teneinde het benodigde technische effect te bereiken. Het octrooischrift beschrijft die kennis namelijk niet.
4.4.13
Daarmee komt het hof tot de slotsom dat conclusie 1 inventiviteit ontbeert op grond van de bekende leesinrichting zoals weergegeven in figuur 1 van EP 006 in combinatie met de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman. Gelet op de uitleg van conclusie 1 dat de sleuf ten minste tot aan de spoel moet lopen, maar dat een sleuf die de spoel doorkruist ook onder de beschermingsomvang valt, kan in de additionele maatregel van conclusie 3 geen inventieve maatregel worden onderkend. De inventiviteit van conclusie 2 is niet afzonderlijk verdedigd (net zo min als van conclusie 3), zodat deze het lot van conclusie 1 moet delen.
4.4.14
De omstandigheid dat de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman is gebaseerd op natuurkundige principes die reeds in de vorige eeuw zijn beschreven, maakt niet dat de uitvinding toch inventief geacht zou moeten worden. Daarvoor is immers ten minste vereist dat niet alleen de algemene vakkennis lang bestond, maar dat ook al lang werd gezocht naar een oplossing voor een sinds lange tijd onderkend probleem. Daarvan is geen sprake. Elektronische leessystemen zijn van aanzienlijk recentere datum (volgens CDVI is de eerste echte RFID-toepassing in 1973 ontwikkeld, volgens Impro zijn deze systemen eind van de jaren ’90 van de vorige eeuw opgekomen) dan de bekendwording van de natuurkundige principes waarop deze zijn gebaseerd (in het midden van de 19e eeuw). Dat er met de (beperkte) leesafstand al lange tijd een onopgelost probleem zou zijn – dat overigens niet inherent is aan elektronische leessystemen als zodanig, maar het gevolg van de nabijheid van geleidend materiaal zoals een metalen plaat of behuizing – is door CDVI niet gesteld, laat staan voldoende onderbouwd.
4.4.15
Dat er ook nog andere – evenzeer voor de hand liggende – oplossingen zouden bestaan voor het oplossen van het objectief technische probleem, zoals verder door CDVI aangevoerd, doet er niet aan af dat de inrichting volgens EP 006 (ook) een voor de hand liggende oplossing voor het objectieve probleem is en daarom niet als inventief kan worden aangemerkt.
4.4.16
Uit het voorgaande volgt dat ook grief 6, die zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat de gemiddelde vakman op basis van zijn algemene vakkennis zonder inventieve denkarbeid tot de inrichting volgens EP 006 zou komen, strandt. Grieven 7 en 8 hebben betrekking op andere door Impro aangedragen stand van de techniek in het kader van haar geldigheidsaanvallen en kunnen gelet op het voorgaande onbesproken blijven.
4.5
hulpverzoek
4.5.1
Het door CDVI voorgestelde hulpverzoek kan haar niet baten. Ook hiervoor geldt dat dit – met de daarin voorgestelde verdere beperkingen – op dezelfde wijze uitgelegd zou moeten worden als de oorspronkelijke conclusies, derhalve dat de sleuf loopt vanaf de rand van de beschermingsbehuizing en aan de voorzijde daarvan reikt ten minste tot aan de spoel. Om dezelfde redenen als hiervoor onder 4.4 uiteengezet, is die maatregel niet inventief te achten. Dat enige andere aanpassing van de conclusies tot inventiviteit zou leiden is door CDVI niet voldoende gemotiveerd gesteld en valt overigens ook niet in te zien.
4.5.2
Grief 9, inhoudende dat de rechtbank zou hebben miskend dat conclusie 1 van het hulpverzoek ook beperkt is tot één sleuf in plaats van ten minste één sleuf, kan niet slagen. Dat het aanbrengen van slechts een enkele sleuf in plaats van een veelheid van sleuven voor de gemiddelde vakman op een voor de hand liggende wijze voortvloeide uit zijn algemene vakkennis, waaronder het experiment van de springende ring, is hiervoor (in r.o. 4.4.10-4.4.11) reeds overwogen. Het is, gezien het additionele technische effect dat wordt bereikt met een sleuf die vanaf de rand van de behuizing ten minste tot aan de spoel reikt – namelijk naast het doorlaten van magnetische flux, ook het doorbreken van de Eddy currents – geenszins verrassend dat met die ene sleuf meer effect wordt bereikt dan met de vier sleuven van de inrichting volgens figuur 1 van EP 006, die slechts de magnetische flux doorlaten, maar het ontstaan van Eddy currents niet voorkomen. De beperking in het hulpverzoek tot slechts één sleuf leidt daarom niet tot een ander inventiviteitsoordeel.
4.6
slotsom
4.6.1
Uit al het voorgaande vloeit voort dat beide grieven 10, waarmee CDVI zich richt tegen het eindoordeel van de rechtbank en tegen de veroordeling van CDVI als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Impro, evenmin slagen. Het vonnis dient daarom te worden bekrachtigd.
4.7
voorwaardelijk incidenteel appel
4.7.1
De voorwaarde waaronder Impro haar incidenteel appel heeft ingesteld gaat niet in vervulling, zodat dit geen bespreking behoeft.
4.8
proceskosten
4.8.1
CDVI heeft de redelijkheid en evenredigheid van de door Impro begrote proceskosten bestreden. Zij ziet niet in waarom deze kosten hoger zouden zijn dan die in eerste aanleg. Impro heeft erop gewezen dat zij nieuwe prior art heeft aangedragen, twee deskundigenverklaringen heeft ingediend en ook voorwaardelijk incidenteel appel heeft ingesteld. Alles in aanmerking nemend, waaronder de complexiteit van het geding, de aangevoerde stellingen en gevoerde verweren over en weer en de deskundigenverklaringen, is het hof van oordeel dat de redelijke en evenredige proceskosten van Impro in de procedure in hoger beroep kunnen worden gesteld op € 200.000,-, te vermeerderen met de griffierechten ter hoogte van € 741,-.

5.Beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het bestreden vonnis;
5.2
veroordeelt CDVI in de redelijke en evenredige proceskosten van Impro, begroot op € 200.741,-;
5.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
verstaat dat de voorwaarde waaronder Impro incidenteel appel heeft ingesteld niet in vervulling is gegaan;
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Kalden, P.H. Blok en M. Bronneman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2020 in aanwezigheid van de griffier.