ECLI:NL:GHDHA:2020:1610

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
200.267.512/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake echtscheiding, gezag en zorgregeling met ouderschapsonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 augustus 2020 een tussenbeschikking gegeven in het hoger beroep van een echtscheidingsprocedure. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2019 aangevochten, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en het gezag over de minderjarige kinderen aan de moeder werd toegewezen. De vader verzoekt het hof om gezamenlijk gezag en een herziening van de zorg- en contactregeling. De moeder verzet zich hiertegen en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een hevige echtscheidingsstrijd tussen de ouders, wat de ontwikkeling van de minderjarigen negatief beïnvloedt. De minderjarigen hebben hun mening kenbaar gemaakt en zijn gehoord in raadkamer. Het hof heeft besloten om een ouderschapsonderzoek te gelasten, waarbij deskundigen de situatie van de minderjarigen en de ouders zullen onderzoeken. Dit onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat in het belang van de minderjarigen is, met betrekking tot het gezag en de zorgregeling.

De kosten van het deskundigenonderzoek zullen, voor zover nodig, ten laste van het Rijk komen. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 27 februari 2021, in afwachting van de resultaten van het onderzoek. Tot die tijd blijft de bestaande omgangsregeling van kracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.267.512/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 18-5841
Zaaknummer rechtbank : C/09/558099
beschikking van de meervoudige kamer van 26 augustus 2020 (bij vervroeging)
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.P.J.M. Kreté-Marres te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.G.A. van Stratum te Rotterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 11 oktober 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 26 november 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- een journaalbericht van 25 juni 2020 met bijlagen, ingekomen op 26 juni 2020.
van de zijde van de moeder:
- een journaalbericht van 29 juni 2020 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De hierna te noemen minderjarigen hebben hun mening schriftelijk kenbaar gemaakt. De minderjarigen zijn daarnaast voorafgaand aan de zitting door de voorzitter in raadkamer gehoord.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 9 juli 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw P. Molenaar, tolk in de Engelse taal;

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn de ouders van de thans nog minderjarige kinderen:
  • [naam minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , België;
  • [naam minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , België;
  • [naam minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , België;
hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
3.3
De vader heeft de Italiaanse nationaliteit. De moeder en de minderjarigen hebben de Portugese nationaliteit.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 oktober 2018 (zaaknummer C/09/559744) zijn voor de duur van de bodemprocedure voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang inhoudende dat:
  • de minderjarigen voorlopig aan de moeder worden toevertrouwd;
  • de vader voorlopig gerechtigd is om [minderjarige 3] en [minderjarige 2] bij zich te hebben iedere dinsdag uit school tot 20.15 uur, iedere zaterdag van 12.00 uur tot 20.00 uur en iedere zondag van 12.00 uur tot 20.00 uur;
  • de vader aan de moeder een voorlopige kinderalimentatie moet betalen in de periode van 13 september 2018 tot 1 februari 2019 van in totaal € 640,- per maand en vanaf 1 februari 2019 van in totaal € 453,- per maand, telkens bij vooruitbetaling.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2019 is de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken. De beschikking is op 25 november 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De ouders waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, inhoudende een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen de ouders, gehuwd op [datum] 2001 te [plaats] , uitgesproken en:
  • bepaald dat vanaf datum beschikking alleen aan de moeder het gezag zal toekomen over de drie minderjarigen;
  • bepaald dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vanaf nu en met ingang van zondag 24 augustus 2019 bij de vader zullen zijn eens per twee weken op zondag van 12.00 uur tot 20.00 uur, waarbij de moeder de minderjarigen telkens bij de woning van de vader moet brengen en de vader de minderjarigen telkens bij de woning van de moeder moet terugbrengen;
  • de moeder veroordeeld om uiterlijk binnen een week na betekening van deze beschikking aan haar het woonadres van de minderjarigen bij de moeder in Nederland aan de vader bekend te maken, zulks vooral met het oog op de bovenstaande omgangsregeling voor [minderjarige 3] en [minderjarige 2] maar ook met het oog op het eventuele toekomstige contactherstel van de vader met [minderjarige 1] , dit op straffe van een dwangsom van € 200,- per dag dat de moeder in gebreke blijft om aan deze veroordeling van de rechtbank te voldoen;
  • bepaald dat de moeder met ingang van 1 september 2019 aan de vader uiterlijk op elke eerste dag van elke kalendermaand per e-mail schriftelijk informatie zal moeten geven over belangrijke recente ontwikkelingen in het leven van de minderjarigen, waaronder in ieder geval recente ontwikkelingen op het gebied van schoolresultaten, schoolkeuze, gezondheid, sociaal welzijn en indien van toepassing de vermogenspositie van de minderjarigen, waarbij de moeder maandelijks ook een recente digitale foto van [minderjarige 1] aan de vader moet bijvoegen zolang [minderjarige 1] nog minderjarig is;
  • bepaald dat de vader, de moeder en de minderjarigen zo spoedig mogelijk de naar het oordeel van de rechtbank in het belang van deze minderjarigen noodzakelijke systeemtherapie bij het Lorentzhuis moeten hervatten, zulks samengevat ter wezenlijke verbetering van hun ernstig verstoorde onderlinge verhouding;
  • deze beschikking tot zover, met uitzondering van de uitspraak van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • al hetgeen over en weer meer of anders over de minderjarigen is verzocht, met uitzondering van de aangehouden verzoeken over de kinderalimentatie en de daarmee samenhangende verzoeken over de schoolkosten en de reiskosten van de minderjarigen, afgewezen.
4.2
De vader kan zich niet verenigen met deze beslissing. Hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing ten aanzien van het gezag en de zorg- en contactregeling en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
  • partijen gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag;
  • [minderjarige 3] en [minderjarige 2] tezamen dan wel afzonderlijk eenmaal per 14 dagen bij de vader zijn van maandagochtend 9.00 uur tot maandagochtend 9.00 uur waarbij de overdracht via de school zal plaatsvinden alsmede de helft van de vakanties en feestdagen welke regeling in onderling overleg tussen partijen en de minderjarigen met behulp van het Lorentzhuis dan wel een andere door het Hof te bepalen deskundige zal worden opgebouwd middels een door het Hof te bepalen stappenplan waarin het tempo in onderling overleg tussen de vader en de minderjarigen kan worden aangepast waarbij de minderjarigen eenmaal per 14 dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school alsmede wekelijks van dinsdagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school bij de vader zullen verblijven alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, dan wel een door het Hof in goede justitie te bepalen ruimere zorg- en contactregeling dan de rechtbank heeft bepaald;
  • [minderjarige 1] wekelijks bij de vader zal verblijven van dinsdagmiddag uit school tot woensdagochtend naar school welke regeling in onderling overleg met [minderjarige 1] en een door het Hof te benoemen deskundige zal worden opgebouwd dan wel een door het Hof in goede justitie te bepalen zorg- en contactregeling;
  • de raad te gelasten om een raadsonderzoek te doen waarin de onder punt 26 van dit hoger beroepschrift genoemde vragen worden beantwoord dan wel de door het Hof te bepalen vragen worden beantwoord;
  • de moeder te veroordelen in de proceskosten, kosten rechtens.
4.3
De moeder verzoekt het hof het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren met bekrachtiging van de bestreden beschikking, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de kinderen geraden voorkomt, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Het gezag
5.1
De vader voert in zijn beroepschrift, aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. Het doorlopen van gezamenlijk gezag na scheiding is het wettelijk uitgangspunt. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt van dit uitgangspunt afgeweken. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich in deze situatie niet voor. Er wordt niet voldaan aan het klemcriterium en ten onrechte is niet gezocht naar minder verstrekkende alternatieven. Het ontbreken van een goede communicatie is volgens vaste jurisprudentie onvoldoende om tot toewijzing van eenhoofdig gezag te komen. Partijen communiceerden tot de zitting van 28 juni 2019 wel degelijk met elkaar en namen belangrijke beslissingen over hun kinderen gezamenlijk. De beslissing van de rechtbank is ten onrechte gebaseerd op de subjectieve mening van de minderjarigen en de moeder. De vader is niet in de gelegenheid gesteld om te reageren op de uitlatingen van de minderjarigen en heeft zich daartegen niet kunnen verweren. De situatie is niet verbeterd sinds het eenhoofdig gezag aan de moeder is toegewezen omdat het probleem is gelegen in het loyaliteitsconflict van de minderjarigen. De vader heeft zijn gezag nimmer misbruikt. De moeder heeft dit wel gedaan door eenzijdig te besluiten met de minderjarigen naar [plaats] te verhuizen. De ernstige problemen in het gezinssysteem zijn dan ook niet (enkel) aan de vader te wijten en ook na toekenning van het eenhoofdig gezag nog aanwezig. De vader heeft steeds geprobeerd in overleg te treden met de moeder, onder andere over een uitbreiding van de omgang. De moeder is hiertoe echter in geen enkel opzicht bereid. Het Lorentzhuis kan partijen niet helpen bij een uitbreiding van de omgang. De oorzaak van de problemen is niet onderzocht en het is juist de moeder die niet naar haar eigen aandeel kijkt. Het eenhoofdig gezag is dan ook ten onrechte aan de moeder toegekend.
5.2
De moeder voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat het belang van de minderjarigen een uitzondering op het doorlopen van gezamenlijk gezag mogelijk maakt. De vader is de belangen van de minderjarigen volledig uit het oog verloren en laat zijn eigen belangen prevaleren. Hij ziet noch erkent zijn eigen aandeel in het ontstaan van de verstoorde verstandhouding en de communicatie verloopt erg moeizaam. Er is dus voldaan aan het klem-criterium. De vader gebruikt of misbruikt zijn gezag op een zodanige wijze dat de belangen van de kinderen worden geschaad. Zijn handelswijze ten aanzien van de ziekenhuisopname van [minderjarige 1] , de verhuizing naar [plaats] en het instellen van hoger beroep, als gevolg waarvan het traject bij het Lorentzhuis geen doorgang heeft kunnen vinden, bevestigen dit. De minderjarigen ervaren meer rust sinds de verhuizing naar [plaats] en de beperkte omgangsregeling met de vader. De beschikking van de rechtbank Den Haag dient dan ook bekrachtigd te worden.
De omgangsregeling
5.3
De vader stelt in zijn beroepschrift dat hij [minderjarige 1] al sinds september 2018 niet meer ziet. De rust en ruimte die de vader [minderjarige 1] heeft gegeven, hebben er niet voor gezorgd dat het beter gaat met haar. Voor een gezonde emotionele ontwikkeling is het van cruciaal belang dat [minderjarige 1] contact heeft met haar vader. De moeder ontkent dit stelselmatig. Niet is aangetoond dat omgang zou leiden tot ernstig nadeel voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] noch dat zij ernstige bezwaren heeft geuit tegen de omgang. De vader zou graag met behulp van het Lorentzhuis of een andere deskundige invulling willen geven aan het contactherstel. Hiervoor is echter wel een minimale, gerechtelijk vastgestelde, regeling vereist omdat de omgang anders niet tot stand komt. [minderjarige 3] en [minderjarige 2] zijn sinds het vertrek van de moeder uit de voormalig echtelijke woning op 2 augustus 2018 steeds verder klem komen te zitten. Als gevolg hiervan is het contact met de vader steeds minder geworden. Alle voorstellen van de vader tot uitbreiding van de regeling met behulp van het Lorentzhuis werden door de moeder afgewezen. Niet is aangetoond dat omgang tussen de vader en [minderjarige 3] en [minderjarige 2] ernstig nadeel op zou leveren voor hun welzijn noch dat zij ernstige bezwaren hebben geuit. De vader ziet de uitingen die [minderjarige 3] en [minderjarige 2] over hem hebben gedaan als bevestiging van het loyaliteitsconflict. Het is voor de vader onbegrijpelijk dat er een beperktere regeling dan door de moeder werd verzocht is opgelegd. Er dient een basisregeling te worden vastgesteld die in overleg met [minderjarige 3] en [minderjarige 2] , en met behulp van het Lorentzhuis, aangepast en uitgebreid kan worden.
5.4
De moeder benoemt in haar verweerschrift dat er tussen de minderjarigen en de vader een zeer problematische en slechte verhouding bestaat, die maakt dat de minderjarigen grote bezwaren uiten tegen de door de vader verzochte regeling. De moeder heeft het contact met de vader altijd gestimuleerd, meegewerkt aan een regeling waartegen de minderjarigen zich hevig verzetten en haar medewerking verleend aan alle hulpverleningstrajecten. De rechtbank heeft gehandeld in het belang van de minderjarigen. Niet alleen op de moeder maar ook op de vader rust een inspanningsverplichting. De vader heeft echter steeds de weg van de strijd gekozen. Met name [minderjarige 1] ervaart dat de vader over haar grenzen blijft gaan, deze grenzen niet accepteert en haar daarmee als persoon niet respecteert noch serieus neemt. [minderjarige 1] heeft al meerdere keren doen blijken van ernstige bezwaren tegen het contact met de vader. De vader heeft de kans gehad om met behulp van hulpverlening het contact met de minderjarigen te herstellen. Het was echter de vader, niet de moeder, die niet wilde meewerken aan het traject bij het Lorentzhuis. De moeder vertrouwt erop dat het hof goed zal luisteren naar de minderjarigen en een beslissing zal nemen die tegemoet komt aan hun belangen.
Het benoemen van een deskundige
5.5
De vader acht het van belang dat er een raadsonderzoek wordt gelast. De vader maakt zich ernstig zorgen over hoe het met de minderjarigen gaat, is van oordeel dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat er sprake is van het PAS syndroom. In dit raadsonderzoek moet worden onderzocht wat de oorzaak is van de problemen en met behulp van welk hulpverleningstraject deze opgelost kunnen worden. Het vrijwillige traject bij het Lorentzhuis zal hiervoor zeer waarschijnlijk onvoldoende zijn. Er dient onderzocht te worden of er wellicht een ondertoezichtstelling moet worden uitgesproken. De vader vreest dat het contact tussen hem en de minderjarigen helemaal zal worden verbroken als er niet wordt ingegrepen.
5.6
De moeder is bereid haar volledige medewerking te verlenen aan een raadsonderzoek indien het hof van mening is dat het probleem onvoldoende duidelijk is en dat er een risico zou kunnen bestaan op het PAS syndroom. De minderjarigen zullen hierdoor wel nogmaals in een traject worden betrokken wat mogelijk belastend is voor hen, op korte termijn niet voor een verbetering van de situatie zal zorgen en ervoor zorgt dat het traject bij het Lorentzhuis stil blijft liggen. Daarnaast zijn de minderjarigen heel goed in staat gebleken hun eigen mening te vormen. De onzekerheid over de zorgregeling zal voortduren terwijl de minderjarigen juist gebaat zijn bij rust en duidelijkheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.7
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er tussen de ouders sprake is van een hevige en voortdurende (echtscheidings)strijd. Partijen zijn niet in staat gebleken om als ouders van de minderjarigen deze strijd te staken en in het belang van de minderjarigen te handelen. De minderjarigen kunnen hierdoor geen onbelast contact hebben met hun beide ouders. De wijze waarop de ouders tegenover elkaar staan en met elkaar communiceren gaat, ondanks het feit dat de minderjarigen niet meer heel jong zijn, ten koste van hun ontwikkeling. Hoewel het hof niet de indruk heeft dat de minderjarigen ernstig klem of verloren zitten en de ouders zelf te kennen hebben gegeven dat het goed gaat met de minderjarigen, is de huidige situatie niet bevorderlijk voor hun verdere ontwikkeling. De minderjarigen vertonen uiterst ontwijkend gedrag. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben slechts zeer beperkt contact met hun vader en [minderjarige 1] heeft helemaal geen contact met haar vader. De ouders zijn degenen die hier verandering in kunnen en moeten brengen. Tot op heden zijn zij hiertoe niet in staat gebleken, mede doordat de intensieve hulpverlening bij het Lorentzhuis niet van de grond is gekomen door de lopende procedure(s). Het hof is van oordeel dat de minderjarigen er het meest bij gebaat zouden zijn als de ouders zo snel mogelijk komen tot een heroriëntatie op hun ouderschap na scheiding. In het belang van de minderjarigen dienen de ouders aan hun ouderrelatie te werken.
5.8
Ter zitting heeft het hof met de ouders reeds de wenselijkheid van een ouderschapsonderzoek besproken. Het betreft hier een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ter zitting is gebleken dat de moeder hiertoe bereid is. De vader heeft verklaard dat ook hij bereid is mee te werken aan het ouderschapsonderzoek voor wat betreft de omgang, maar dat hij niet, althans niet vrijwillig, zal meewerken aan een onderzoek wat betreft het gezag. Het hof heeft dit aldus verstaan dat de vader, als het hof een onderzoek noodzakelijk acht in verband met het gezag en de vader tot medewerking verplicht, de vader die medewerking niet zal weigeren. Dit geval doet zich voor. Hoewel niet overtuigend is gebleken dat aan het wettelijk criterium voor eenhoofdig gezag na scheiding is voldaan, is het hof van oordeel dat ook de vragen omtrent het gezag, zij het in beperkte mate, moeten worden meegenomen in het te gelasten ouderschapsonderzoek. Het hof verwacht van de vader dat hij aan het onderzoek zal meewerken. Beide partijen zijn daartoe ook verplicht op grond van artikel 198 lid 3 Rv. Wanneer aan deze verplichting niet wordt voldaan, zal het hof daaruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht.
5.9
Het hof is voornemens als deskundigen te benoemen: [deskundige 1] , [adres] , telefoonnummer: [telefoonnummer] , e-mail: [e-mailadres] en [deskundige 2] , [adres] , telefoonnummer: [telefoonnummer] , e-mail: [e-mailadres] . Zij hebben zich bereid verklaard het onderzoek te verrichten.
5.1
De deskundigen wordt verzocht tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders te voeren en zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken te bewerkstelligen dat de ouders in het belang van de minderjarigen in staat zullen zijn tot constructief overleg met betrekking tot hetgeen hen thans verdeeld houdt en dat zij, waar mogelijk, hun geschillen kunnen beëindigen.
5.11
Het hof zal doelmatigheidshalve de vragen die het hof voornemens is aan de deskundigen te stellen in deze beschikking opnemen. Het hof is voornemens te bepalen dat de deskundigen bij het uit te voeren onderzoek de volgende vragen betrekken:
a) Hoe is de relatie van de minderjarigen met enerzijds de moeder en de vader individueel en anderzijds met de beide ouders tezamen?
b) In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een omgangsregeling rekening te houden met de behoeften van de minderjarigen?
c) In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van de omgangsregeling rekening te houden met elkaar en met de belangen van de minderjarigen?
d) Zijn er contra-indicaties voor een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen?
e) Indien het antwoord op de vorige vraag ontkennend is, wat is dan de meest passende omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen en op welke wijze, en eventueel met behulp van welke hulpverlening, dient deze regeling tot stand te komen?
f) Zijn er contra-indicaties voor herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag?
g) In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige(n)? En zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
5.12
Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door het hof te benoemen deskundigen en de door de deskundigen te beantwoorden vragen binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking, waarna het hof zal beslissen.
5.13
Uit de artikelen 195 en 199 Rv volgt dat de kosten van het deskundigenonderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen komen. In verzoekschriftprocedures zijn deze bepalingen op grond van artikel 284 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van een minderjarige nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte de kosten van zo een onderzoek geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk te brengen. Het hof ziet in de onderhavige zaak aanleiding te bepalen dat de kosten van de deskundigen, tot een maximumbedrag van € 4.500,- inclusief voorschotten en BTW, ten laste van het Rijk zullen komen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de totale kosten laatstgenoemd bedrag niet te boven zullen gaan.
5.14
Het hof zal een raadsheer-commissaris benoemen onder leiding van wie voornoemd onderzoek zal plaatsvinden. De deskundigen kunnen zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
5.15
De deskundigen dienen het hof schriftelijk te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek en - bij gebreke van overeenstemming - het hof te informeren en te adviseren omtrent de door het hof voorgelegde vragen. Uit dit rapport moet blijken of de deskundigen partijen in de gelegenheid hebben gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen. De inhoud van deze opmerkingen en/of verzoeken dient ook te worden vermeld in het rapport. Na binnenkomst van het rapport van de deskundigen zal het hof een afschrift van dit rapport toezenden aan de advocaten van partijen en ieder van hen de gelegenheid bieden daarop te reageren.
5.16
Het hof zal de behandeling van de zaak pro forma aanhouden tot zaterdag 27 februari 2021, teneinde het onderzoek door de deskundigen te laten plaatsvinden.
5.17
In afwachting van de definitieve beslissing zal de omgangsregeling zoals die is bepaald in de bestreden beschikking blijven gelden.

6.De beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen;
stelt partijen in de gelegenheid zich
binnen veertien dagenna de datum van deze beschikking schriftelijk uit te laten over de door het hof te benoemen deskundigen en de door de deskundigen te beantwoorden vragen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, F.R. Salomons en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. N. van Duijvenbode als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2020.