ECLI:NL:GHDHA:2020:1608

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
2200317615
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar feitelijke uitvoering van aanhouding en ophouding voor verhoor bij responsie op NO-verweer op grond van disproportioneel geweld ter uitoefening van de betrokken bevoegdheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1984 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor mishandeling en bedreiging. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de aanhouding van de verdachte en het toegepaste geweld door de politie. De verdediging stelde dat de verdachte letsel had opgelopen door politiegeweld, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om dit te bevestigen. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat de verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden zou worden veroordeeld. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat heeft geleid tot een lagere strafmaat. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het toepassen van geweld door de politie en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-003176-15
Parketnummers: 09-817862-15 en 09-818023-13 (TUL)
Datum uitspraak: 19 augustus 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 23 juni 2015 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren te [geboorteland en –plaats] op [geboortedatum] 1984,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief en het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts is de vordering tot tenuitvoerlegging van een onder parketnummer 09-818023-13 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van een maand toegewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2015 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere blik(ken) drank (bacardi cola) en/of een fles Port (Cnqueror Tawny) , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het gooien van en/of slaan met een fles, althans een hard voorwerp slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1];
en/of
hij op of omstreeks 31 amaart 2015 te 's-Gravenhage, opzettelijk mishandelend een persoon ([slachtoffer 1]), met een fles, althans een hard voorwerp, heeft geslagen en/of een fles, althans een hard voorwerp, naar het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gegooid, waardoor deze [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2015 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak jullie dood. Ik maak jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman van de verdachte heeft - op de gronden zoals verwoord in zijn pleitaantekeningen – de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit.
Ter beoordeling van de feitelijke juistheid van de stelling van de verdediging, inhoudende dat de verdachte een gebroken middenhandsbeentje heeft opgelopen doordat een politieambtenaar op zijn hand heeft getrapt terwijl hij in de groepsbox op de grond lag, heeft de raadsheer-commissaris in opdracht van het hof een 9-tal getuigen gehoord. Het gaat daarbij om de destijds fungerend wachtcommandant van het desbetreffende politiebureau, vijf leden van het zogeheten parate peloton en hun leidinggevende en twee politieofficieren die destijds ieder de functie van teamchef op het desbetreffende bureau vervulden. Het hof heeft via het verhoor van de beide teamchefs kennis genomen van de relevante inhoud van een tweetal geweldsrapportages (“rapport meldingsformulier geweldsaanwending”).
Blijkens de verklaring van de teamchef [verbalisant 1] wordt onder geweld dat behoort te worden gemeld met het oog op opname in de rapportage ter interne beoordeling daarvan verstaan; "
Het toepassen van kracht van meer dan geringe betekenis”. Over het op de verdachte in de groepsbox toegepaste geweld is in de geweldsrapportage van het parate peloton neergelegd dat de verdachte bij aankomst op het politiebureau zich bleef verzetten en dat de verdachte is opgetild en naar de groepsbox is gebracht, alwaar de zogeheten celprocedure op hem is toegepast. In de groepsbox is de verdachte op de grond gefixeerd middels diverse klemmen. Het fixeren middels diverse klemmen is in de rapportage niet concreter toegelicht. Toen de verdachte zijn broeksband bleef vasthouden, terwijl diens kleding moest worden uitgedaan, is er twee maal een vuistslag gegeven op de rug van de verdachte. In het rapport is verder geen ander in de groepsbox toegepast geweld gemeld. Voorts wordt er in het rapport geen melding gemaakt van letsel ontstaan als gevolg van het gerelateerde in de groepsbox toegepaste geweld.
Blijkens de opmerking van de raadsheer-commissaris heeft deze een door de advocaat-generaal toegezonden geweldsrapportage ingezien, waarin staat vermeld:

Geweldsaanwending conform ambtsinstructie: ‘ja’;
Geweldaanwending rechtmatig: ‘ja’;
Eventuele beslissing t.a.v. Gezien feiten en omstandigheden zoals omschreven acht ik het optreden rechtmatig en proportioneel”.
Blijkens diezelfde opmerking van de raadsheer-commissaris is deze toetsing uitgevoerd door hoofdinspecteur van de politie [verbalisant 1], de getuige wiens verklaring hieraan direct voorafgaand werd geciteerd.
Het hof acht zich door middel van de hieraan voorafgaand weergegeven feiten en omstandigheden voldoende ingelicht over het op de verdachte in de groepsbox toegepaste geweld. Weliswaar heeft de getuige [verbalisant 2], de andere teamchef van het desbetreffende politiebureau, verklaard dat hij bij toetsing in dezelfde functie als [verbalisant 1] de collega’s die de klemmen hebben toegepast zou vragen op welke wijze zij die klemmen hadden toegepast, maar gezien de toetsing van [verbalisant 1] kan uit de verklaring van [verbalisant 2] naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat het toegepaste geweld onvoldoende werd gespecificeerd om daarop de controle uit te oefenen op de wijze zoals die in dergelijke gevallen wordt uitgevoerd.
Het hof ziet dan ook geen reden om de begrenzing die de rapportage aldus aan de waarheidsvinding door het hof stelt, ten nadele van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in overweging te nemen. Dit betekent dat het hof zich voldoende geïnformeerd acht met het gegeven dat de gerapporteerde geweldshandelingen in de groepsbox niet in verband kunnen worden gebracht met de door de verdachte op enig moment opgelopen breuk in het middenhandsbeentje.
Ofschoon daaruit enerzijds niet met zekerheid volgt dat de breuk in het middenhandsbeentje niet op de door de verdediging gestelde wijze is ontstaan, moet er naar het oordeel van het hof anderzijds rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich in dit opzicht nadat hij uit de groepsbox was geleid zelf heeft verwond. Aan de ter terechtzitting van 27 maart 2019 vertoonde camerabeelden ontleent het hof immers het ernstige vermoeden dat de verdachte, nadat hij van de groepsbox naar de observatiecel was gebracht, niet alleen op zijn betrokken hand heeft gesteund, maar ook aanhoudend met die hand op zijn celdeur heeft gebonsd. Het hof acht dan ook geenszins uitgesloten dat de breuk in het middenhandsbeentje niet in de groepsbox is ontstaan, maar nadien in de observatiecel.
Hoe dit ook zij, het hof acht niet aannemelijk dat de breuk in het middenhandsbeentje op de door de verdediging gestelde wijze door toedoen van de politie is ontstaan. Van een verzuim in het voorbereidend onderzoek kan dus niet worden gesproken, en ook overigens is uit het feitelijk onderzoek niet gebleken van enige grond voor honorering van het gevoerde ontvankelijkheidsverweer, zodat dit wordt verworpen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief en het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks31 maart 2015 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen
een of meerdereblik
(ken
)drank (bacardi cola) en
/ofeen fles Port (
ConquerorTawny),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan
deAlbert Heijn
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het gooien van en/of slaan met een fles, althans een hard voorwerp slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1];
en
/of
hij op
of omstreeks31 maart 2015 te 's-Gravenhage, opzettelijk mishandelend
een persoon ([slachtoffer 1]), meteen fles
, althans een hard voorwerp, heeft geslagen en/of een fles, althans een hard voorwerp,naar het hoofd van
die[slachtoffer 1]heeft gegooid, waardoor deze [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden;
2.
hij op
of omstreeks31 maart 2015 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak jullie dood. Ik maak jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Het onder 1 tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op 31 maart 2015 schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten die naast schade veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven. Voorts heeft de verdachte zich die dag schuldig gemaakt aan de mishandeling van een beveiliger van Albert Heijn en aan het bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht jegens een eveneens werkzaam zijnde persoon bij dezelfde Albert Heijn. Door het handelen van de verdachte heeft hij bij de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. Voorts heeft de verdachte bij het slachtoffer van de mishandeling een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - gezien de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte - van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende acht het hof een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie.
Het hof neemt echter in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, nu tussen het instellen van het hoger beroep op 1 juli 2015 en de datum van het eindarrest meer dan 5 jaar is verstreken, is de redelijke termijn van twee jaar met ongeveer drie jaar en twee maanden overschreden.
De vertraging van de behandeling van de zaak in hoger beroep is onder meer – maar niet alleen – het gevolg van de door de verdediging ingediende en gehandhaafde onderzoekswensen.
Het hof neemt evenwel ook in ogenschouw dat het Openbaar Ministerie niet steeds voortvarend gevolg lijkt te hebben gegeven aan de door het hof naar aanleiding van de gehonoreerde onderzoekswensen geformuleerde opdrachten en het hof ambtshalve nader onderzoek gelastte, omdat het, gezien de uiteenlopendheid van de door de politie-ambtenaren afgelegde getuigenverklaringen, voor de waarheidsvinding aangewezen was op (middellijke) kennisname van de geweldsrapportages.
Gelet hierop ziet het hof reden om aan de overschrijding van de redelijke termijn gevolgen te verbinden. Het hof zal de overschrijding verdisconteren in de strafmaat in die zin, dat in plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van het voorarrest, een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van het voorarrest zal worden opgelegd.
Vordering tenuitvoerlegging – parketnummer 09-818023-13
Bij vonnis van de politierechter te Den Haag van 17 april 2013, onder parketnummer 09-818023-13, is de verdachte voor zover van belang veroordeeld tot 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Het hof acht, gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, echter thans geen termen meer aanwezig voor toewijzing van die vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief en het onder 2 tenlastegelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief en het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 2 april 2015, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 17 april 2013, onder parketnummer 09-818023-13, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. O.E.M. Leinarts en mr. R.F. de Knoop, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 augustus 2020.
Mr. O.E.M. Leinarts is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.