ECLI:NL:GHDHA:2020:1598

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
2200133319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter in strafzaak mishandeling ambtenaar en niet voldoen aan bevel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Rotterdam, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, waarvan 15 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van een buitengewoon opsporingsambtenaar en opzettelijk niet voldoen aan een bevel van een ambtenaar. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na onderzoek ter terechtzitting op 13 augustus 2020, waarbij de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 januari 2019 in Dordrecht een ambtenaar heeft mishandeld en niet heeft voldaan aan een bevel om mee te werken aan een ademalcoholonderzoek. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen, waaronder de stelling dat de aanhouding door een buitengewoon opsporingsambtenaar niet rechtsgeldig was. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft de straf bepaald op een taakstraf van 40 uren, met een voorwaardelijk deel van 20 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 200,00 aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001333-19
Parketnummer: 10-020881-19
Datum uitspraak: 27 augustus 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 26 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
13 augustus 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, waarvan 15 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest zodat na deze aftrek 13 uur te verrichten taakstraf resteert. Voorts is er omtrent de vordering van de benadeelde partij een beslissing genomen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Dordrecht, een ambtenaar, te weten [slachtoffer], medewerker Veiligheid en Service bij de Nederlandse Spoorwegen, tevens Buitengewoon Opsporingsambtenaar, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer] op/tegen de borst te slaan/stompen en/of die [slachtoffer] op/tegen de kaak, althans het gezicht te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Dordrecht opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten op grond van de Wet middelenonderzoek bij geweldplegers, gedaan door een ambtenaar, te weten, [ambtenaar] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam), belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd om mee te werken aan de ademanalyse, hieraan geen gevolg te geven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks26 januari 2019 te Dordrecht, een ambtenaar, te weten [slachtoffer], medewerker Veiligheid en Service bij de Nederlandse Spoorwegen, tevens Buitengewoon Opsporingsambtenaar, gedurende en
/ofter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer]
op/tegen
borst te slaan/stompen en/of die [slachtoffer] op/tegende kaak
, althans het gezichtte slaan/stompen;
2.
hij op
of omstreeks26 januari 2019 te Dordrecht opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel
of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten op grond van de Wet middelenonderzoek bij geweldplegers, gedaan door een ambtenaar, te weten, [ambtenaar] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam), belast met de uitoefening van enig toezicht en
/ofbelast met
en/of bevoegd verklaard tothet opsporen en
/ofonderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen
of van hem had gevorderdom mee te werken aan de ademanalyse, hieraan geen gevolg te geven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweren
Bevoegdheid buitengewoon opsporingsambtenaar
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat een buitengewoon opsporingsambtenaar op grond van de wet personenvervoer geen aanhoudingsbevoegdheid heeft.
Het hof verwerpt dit verweer. Uit het proces-verbaal van aanhouding door burger ([nummer]) blijkt dat de verdachte op 26 januari 2019 op heterdaad is aangehouden. Het verweer stuit af op de omstandigheid dat in geval van ontdekking op heterdaad een ieder bevoegd is de verdachte aan te houden (artikel 53, eerste lid, Wetboek van Strafvordering).
Schriftelijke vastlegging bevel ademalcoholonderzoek
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat verbalisant [ambtenaar] in diens proces-verbaal van gebruik middelen bij geweldsdelicten, heeft gerelateerd dat de hulpofficier van justitie een bevel medewerking ademalcoholonderzoek heeft gegeven terwijl dat bevel niet staat vermeld in diens proces-verbaal van voorgeleiding in verband met de aanhouding. Nu niet gebleken is dat dit bevel gegeven is, dient vrijspraak te volgen.
Het hof verwerpt dit verweer. De wet bevat ten aanzien van dit bevel geen schriftelijkheidsvereiste. Dat verbalisant [ambtenaar] ambtsedig relateert dat het(mondelinge) bevel door de hulpofficier is gegeven, kan in beginsel volstaan. Het is ook overigens niet aannemelijk geworden dat het bevel niet is gegeven. Uit het ontbreken van een vermelding van dat bevel in het voorgeleidingsverbaal kan dat niet worden afgeleid.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een buitengewoon opsporingsambtenaar door hem te slaan/stompen. De verdachte heeft niet alleen pijn veroorzaakt maar ook inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijk gedrag tegen een buitengewoon opsporingsambtenaar in functie getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Een dergelijk gebrek aan respect blijkt ook uit het feit dat de verdachte vervolgens niet heeft voldaan aan het bevel om mee te werken aan een ademalcoholonderzoek. Dit is verwijtbaar nu deze ambtenaren een publieke taak vervullen en hun werk ongehinderd moeten kunnen verrichten.
Het hof weegt in het nadeel van de verdachte mee dat hij ter terechtzitting van het hof geen inzicht heeft getoond en onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 juli 2020.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verweer geldigheid machtiging benadeelde partij
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de machtiging van de benadeelde partij niet geldig is. De raadsman heeft betoogd dat de handtekening onder de vordering van de benadeelde partij afwijkt van de handtekening van het slachtoffer [slachtoffer].
Anders dan de raadsman stelt het hof niet vast dat de benadeelde partij de drie in het formulier genoemde personen niet heeft gemachtigd. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 200,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 184, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2019 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 200,00 gijzeling zal worden toegepast.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Dit arrest is gewezen door mr. R.J. de Bruijn, mr. H.P.CH. van Dijk en mr. A.M. Zwaneveld, in bijzijn van de griffier mr. N.Y. Majoor.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 augustus 2020.
Mr. R.J. de Bruijn en mr. A.M. Zwaneveld zijn buiten staat om dit arrest te ondertekenen.