ECLI:NL:GHDHA:2020:159

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
200.246.532/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onbetaalde facturen voor stickers ten behoeve van afvalcontainers en bewijs van volmacht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, waarin [appellant] werd veroordeeld tot betaling van een factuur voor de levering van stickers voor afvalcontainers. De feiten zijn niet in geschil: [appellant] had een onderneming die zich bezighield met het reinigen van afvalcontainers en had een derde, [X], benaderd om stickers te bestellen bij [geïntimeerde]. De factuur van [geïntimeerde] voor de levering van stickers is onbetaald gebleven. In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat er een overeenkomst tot stand was gekomen tussen [appellant] en [geïntimeerde] via [X]. [Appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd, waaronder dat hij geen volmacht aan [X] had gegeven om de stickers te bestellen. Het hof heeft de bewijslast voor de volmacht bij [geïntimeerde] gelegd en geconcludeerd dat deze niet is geslaagd in het bewijs dat [appellant] [X] gemachtigd had om de bestelling te plaatsen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen, met de verplichting tot restitutie van reeds betaalde bedragen aan [appellant]. De proceskosten zijn toegewezen aan [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.246.532/01
Zaaknummer rechtbank : 5569748 RL EXPL 16-33352

arrest van 4 februari 2020

inzake

[appellant], tevens handelend onder de naam [handelsnaam],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: onttrokken (voorheen: mr. J.B.M. Swart te Almere),
tegen

de vennootschap onder firma [naam vof],

gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: onttrokken (voorheen: mr. J.L. Noordhof te Groningen).

Het geding

Bij exploot van 12 juli 2018 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 12 april 2018 (hierna: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven, tevens inhoudende een wijziging en vermeerdering van eis (met producties) heeft [appellant] vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
Namens [appellant] is op de rol van 19 maart 2019 pleidooi gevraagd. De datum voor het pleidooi is bepaald op 25 november 2019. Op 17 september 2019 heeft mr. Swart het hof bericht dat hij zich aan de zaak heeft onttrokken. [geïntimeerde] heeft daarop op 20 november 2019 verzocht het pleidooi geen doorgang te laten vinden en arrest gevraagd. [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het hof heeft bepaald dat het pleidooi doorgang zal vinden en dat [appellant] in de gelegenheid zal zijn in persoon een mondelinge toelichting te geven. Hierna heeft ook mr. Noordhof zich aan de zaak onttrokken. Vervolgens zijn partijen op 25 november 2019 op de pleidooizitting verschenen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt, dat deel uitmaakt van de processtukken. Op het pleidooi is de datum voor arrest bepaald op heden.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Grief I klaagt dat de feitenvaststelling door de kantonrechter onvolledig is. Het hof overweegt dat voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep relevante feiten niet door de kantonrechter zijn vastgesteld, deze hierna aan de orde komen. In zoverre mist [appellant] belang bij grief I.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
[appellant] drijft een onderneming die zich bezig houdt met het reinigen van afvalcontainers. Bij het opstarten van zijn onderneming heeft [appellant] bepaalde zakelijke werkzaamheden laten verrichten door [X] (hierna: [X]), directeur van […] B.V.
2.2
[X] heeft bij e-mail van 12 juli 2016 aan [Y] (hierna: [Y]), vennoot/directeur van [geïntimeerde], onder meer het volgende geschreven:

Voor een klant van ons ben ik op zoek naar een voordelige en goede drukker voor tape op containerbakken (…)Kun je me een prijs en levertijd opgeven?
Ook gebruiken ze stickers (weatherproof) full colour bedrukt, met full colour logo inclusief telefoonnummer en url. Formaat ca 20 bij 30 cm. Kun je me snel een offerte bezorgen? (…) Maak maar met verschillende aantallen svp.
2.3
Bij e-mail van 16 juli 2016 heeft [X] bestanden met een logo aan [Y] gestuurd.
2.4
[Y] heeft op 26 juli 2016 per e-mail aan [X] onder andere bericht:

In de bijlage tref je een offerte aan voor een hogere oplage van de stickers en het drukken van het briefpapier van Kliko. (…)(…) waarop moeten wij die facturen op zijn bedrijfsnaam met gegevens of aan jou?
2.5
[X] heeft dezelfde dag aan [Y] geantwoord:

Wil je zsm weer 500 bestellen svp? Briefpapier mag 2500 stuks. Factuurgegevens staan in de brief, evenals de gegevens die opgenomen moeten worden in het briefpapier. Kun jij het een beetje netjes maken en het logo in HD kwaliteit toevoegen svp?Mail mij de factuur maar, dan zal ik zorgen dat deze voldaan wordt.
2.6
[geïntimeerde] heeft op 2 augustus 2016 aan [X] per e-mail een op naam van [appellant] gestelde factuur van € 2.138,01 inclusief BTW gestuurd voor twee leveringen van elk 500 stickers voor containers (formaat 30x20 cm) en verzendkosten (hierna: de factuur). [X] heeft de factuur dezelfde dag aan [appellant] doorgestuurd. De factuur is onbetaald gebleven.
3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd, zakelijk weergegeven, betaling van de factuur, te vermeerderen met de wettelijke rente, en buitengerechtelijke kosten (totaal € 2.480,40). Zij heeft hiertoe gesteld dat [appellant] aan [X] opdracht heeft gegeven de door [geïntimeerde] geleverde stickers (1.000 stuks op formaat 30x20 cm) te bestellen voor € 2.100,-.
3.2
De kantonrechter heeft bij comparitie van partijen, gehouden op 13 maart 2017, [geïntimeerde] (onder meer) in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [appellant] in het bijzijn van [X] en derden heeft gezegd akkoord te zijn met het bestellen van stickers bij [geïntimeerde]. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter het bewijs geleverd geacht, [appellant] veroordeeld tot betaling van € 2.458,71 te vermeerderen met de wettelijke rente en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
3.3
[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd in die zin dat hij tevens restitutie vordert van dat wat [appellant] op grond van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan. Tegen deze eiswijziging heeft [geïntimeerde] geen bezwaar gemaakt. Het hof zal uitgaan van de gewijzigde eis.
3.4
Grief II is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter (rov. 4.1 t/m 4.2.5 van het bestreden vonnis) dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. [appellant] stelt dat hij aan [X] geen volmacht heeft gegeven om namens hem een overeenkomst met [geïntimeerde] aan te gaan en dat [geïntimeerde] ook niet op grond van gedragingen van hem of feiten en omstandigheden die voor zijn risico komen en waaruit naar verkeersopvattingen een schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid, gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen dat [X] een volmacht had.
4.1
Het hof overweegt als volgt.
4.1.1
De bewijslast dat [appellant] aan [X] een volmacht heeft verleend om namens hem bij [geïntimeerde] 1.000 stickers op formaat 30x20 cm te bestellen voor € 2.138,01 en dat aldus een overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] tot stand is gekomen, rust op [geïntimeerde]. De vraag of een volmacht is verleend en, zo ja, met welke inhoud, dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van artikel 3:33 en 3:35 BW. Het komt dus aan op hetgeen de [appellant] en [X] over en weer hebben verklaard en over en weer uit elkaars gedragingen en verklaringen hebben mogen begrijpen, waarbij in het bijzonder van belang is de verklaring of gedraging waarbij de volmacht is verleend (HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9243).
4.1.2
Volgens het proces-verbaal van de comparitie van partijen in eerste aanleg van 13 maart 2017 heeft [appellant] bij die gelegenheid verklaard:

(…) Ik heb ook niks mee besloten aangaande de bestelling van de stickers. Dat is tussen mw. [X] en eiseres overeengekomen. Ik ben nooit akkoord gegaan met de aanschaf van die stickers. Dus mw. [X] was niet namens mij gemachtigd om stickers te bestellen. Ook achteraf vond ik het niet goed dat mw. [X] die stickers heeft besteld. Ik doe altijd een lintje om de kliko’s. (…) Het klopt dat ik heb gemaild, maar ik heb geen stickers besteld. Ik ben het niet eens met prijs en het bestellen van de stickers. (…) Ik zeg in de mail dat ik het formaat van de stickers de helft kleiner wil en de helft van de prijs. Dan is het raar dat ik later 500 stickers krijg. Ik ben akkoord gegaan met stickers bestellen en een website, maar niet zo veel stickers. Dat hebben eiseres en mw. [X] dan zelf afgesproken. Ik zou eiseres € 500,- betalen als tegemoetkoming. Dat is geen erkenning van een overeenkomst.
Ter zitting van het hof heeft [appellant] nader verklaard dat hij (heeft bedoeld te zeggen dat hij) met [X] heeft besproken dat hij voor zijn onderneming (onder meer) tape nodig had. Dat tape was bedoeld om rond de afvalcontainers van zijn klanten te plakken zodat hij de door hem te reinigen containers kon herkennen. Hij heeft ter zitting een foto getoond van een container die met dergelijk tape is beplakt. [appellant] heeft verder verklaard dat hij geen opdracht aan [X] heeft gegeven om stickers te bestellen. De verklaring van [appellant] vindt steun in de e-mail van 12 juli 2016 met als onderwerp “bedrukt opvallend tape” (zie hiervoor onder 2.2) waarin [X] aan [geïntimeerde] in de eerste plaats heeft gevraagd om een opgave van prijs en levertijd voor
tapeop containerbakken. Daarnaast heeft [X] gevraagd om een offerte voor “stickers (weatherproof) full colour bedrukt, met full colour logo inclusief telefoonnummer en url. Formaat ca 20 bij 30 cm”, zonder vermelding van het gebruiksdoel. Tussen partijen staat vast dat [X], in verband met de incassowerkzaamheden die zij voor [appellant] zou gaan verrichten, aan klanten van [appellant] een welkomstbrief heeft gestuurd en daarbij stickers voor op de afvalcontainers heeft meegestuurd. [appellant] heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij, nadat hij op de containers van zijn klanten stickers met een formaat van 30x20 cm zag in plaats van tape, per e-mail bij [X] hierover heeft geklaagd en ook over de aantallen bestelde stickers en de prijs. Het hof is van oordeel dat uit de verklaring van [appellant] zelf, zoals nader toegelicht in hoger beroep, niet kan worden afgeleid dat [appellant] [X] heeft gemachtigd om voor hem twee maal 500 stickers met een formaat van 30x20 cm voor de aan [appellant] gefactureerde prijs te bestellen.
4.1.3
De getuigenverklaring van [X] (weergegeven in rov. 4.2.3 van het bestreden vonnis) luidt, wat betreft de verklaring van [appellant] waarbij de volmacht volgens [X] is verleend, als volgt:

In een telefoongesprek in het begin van onze samenwerking is ter sprake gekomen dat er geen stickers meer waren voor de kliko’s. Ik heb toen tegen hem gezegd dat ik de stickers voor hem zou regelen. Ik heb met hem over de prijs en het aantal gesproken en hij ging in dat gesprek ermee akkoord. Op een vraag van meneer [appellant] of hij van tevoren wist over de aantallen en de prijs van de stickers kan ik u vertellen dat ik daarover met dhr. [appellant] over de telefoon heb gesproken en als hij zegt dat hij er niks van wist dan is dat niet waar.
Volgens deze verklaring heeft [appellant] dus mondeling aan [X] opdracht gegeven om stickers te bestellen. [X] heeft in haar verklaring desgevraagd niet gepreciseerd wat tussen haar en [appellant] is besproken over de hoeveelheid, het formaat en de prijs. Uit de verklaring blijkt niet dat [X] ten tijde van dit telefoongesprek al een offerte aan [geïntimeerde] had gevraagd en dat zij die offerte met [appellant] heeft besproken dan wel aan hem heeft doorgestuurd. De offerte is niet in het geding gebracht. Gesteld noch gebleken is dat [X] de inhoud van de volgens haar verstrekte opdracht schriftelijk aan [appellant] heeft bevestigd. Het hof is van oordeel dat in het licht van deze omstandigheden de verklaring van [X] onvoldoende is voor het bewijs dat [appellant] haar gemachtigd heeft in totaal 1.000 stickers van 20x30 cm te bestellen voor de prijs € 2.138,01, zoals door [geïntimeerde] aan [appellant] gefactureerd.
4.1.4
Voor het overige gaat de verklaring van [X] over een gesprek tussen [appellant] en [X], waarbij ook [Z] (hierna: [Z]) aanwezig was, dat plaatsvond in oktober 2016. [Z] heeft over de inhoud van dit gesprek een schriftelijke verklaring afgelegd, die is overgelegd en waarop [geïntimeerde] zich tevens beroept. De verklaringen van [X] en [Z] komen erop neer dat [appellant] in dit gesprek (impliciet) heeft gezegd dat hij de stickers wel heeft besteld, maar dat hij dat nooit schriftelijk zou bevestigen. Wat er zij van deze verklaringen, naar het oordeel van het hof kunnen deze evenmin bijdragen tot het bewijs van de inhoud van de volmacht. Mede gelet op de hiervoor weergegeven verklaringen van [appellant] zelf is niet onaannemelijk dat [appellant] (op enig moment) ermee akkoord is gegaan dat [X] een kleiner aantal stickers zou bestellen van een kleiner formaat en voor de helft van de prijs. Uit de verklaringen van [X] en [Z] blijkt echter niet dat [appellant] akkoord is gegaan met het bestellen van stickers van het formaat en aantal en voor de prijs zoals aan hem gefactureerd.
4.1.5
Het transcript van het telefoongesprek tussen [appellant] en [Y] kan evenmin tot het bewijs bijdragen. Uit de telefonische mededeling van [appellant] aan [Y] dat [appellant] een aanzienlijk bedrag zal overmaken zodat er in ieder geval rust is, kan niet worden afgeleid dat [appellant] aan [X] de opdracht heeft gegeven namens hem 1.000 stickers op formaat 30x20 cm te bestellen voor het door [geïntimeerde] in rekening gebrachte bedrag. Daaraan doet niet af dat [appellant] om hem moverende redenen bereid is geweest voor de door [geïntimeerde] geleverde stickers een bedrag te betalen. Zoals [appellant] ter comparitie in eerste aanleg heeft verklaard (geciteerd hiervoor onder 4.1.2) zou hij [geïntimeerde] € 500,- betalen als tegemoetkoming en houdt dit geen erkenning van een overeenkomst in.
4.1.6
De verklaringen en overige bewijsmiddelen zijn ook in onderlinge samenhang bezien onvoldoende om het bewijs geleverd te achten.
4.2
In hoger beroep heeft [geïntimeerde] geen ander bewijs bijgebracht. Zij heeft wel bewijs aangeboden door het horen van de getuigen [Y], [X] en [Z].
4.3
Het door [geïntimeerde] in hoger beroep geformuleerde bewijsaanbod wordt als onvoldoende concreet gepasseerd. In eerste aanleg is [X] al als getuige gehoord. [geïntimeerde] heeft niet aangegeven in welk opzicht zij meer of anders zou kunnen verklaren dan zij al heeft verklaard. Hetzelfde geldt voor [Z], van wie een schriftelijke verklaring is overgelegd. [geïntimeerde] heeft ook niet toegelicht op welke van haar stellingen het bewijsaanbod tot het horen van [Y] als getuige ziet.
4.4
De conclusie is dat [geïntimeerde] niet is geslaagd in het door haar te leveren bewijs. Dat [appellant] aan [X] een volmacht heeft verleend om namens hem aan [geïntimeerde] een opdracht te geven tot het maken en leveren van de stickers voor de onderneming van [appellant], is dan ook niet komen vast te staan.
4.5
Voor zover [geïntimeerde] (subsidiair) stelt dat tussen haar en [appellant] een overeenkomst tot stand is gekomen omdat zij erop heeft vertrouwd en ook gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen dat [X] door [appellant] gemachtigd was om namens hem de stickers bij [geïntimeerde] te bestellen, dan heeft [geïntimeerde] die stelling onvoldoende onderbouwd. Zij heeft immers niet (gemotiveerd) gesteld dat sprake is geweest van gedragingen van [appellant] of van feiten en omstandigheden die voor zijn risico komen en waaruit naar verkeersopvattingen een schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid, op grond waarvan [geïntimeerde] gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen dat [X] een volmacht daartoe had.
5. Grief II is dan ook terecht voorgesteld. Dit brengt mee dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog moeten worden afgewezen. Reeds door [appellant] betaalde bedragen moeten door [geïntimeerde] worden terugbetaald, zodat de vordering tot restitutie in beginsel toewijsbaar is. Nu [geïntimeerde] die vordering verder niet betwist, zal die worden toegewezen als in het dictum bepaald.
6. Het slagen van grief II leidt ertoe dat grief IV, die er samengevat over klaagt dat [appellant] ten onrechte tot betaling is veroordeeld, ook slaagt en dat grief III, die voorwaardelijk, voor het geval dat het hof met de kantonrechter van oordeel is dat een overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] tot stand is gekomen, wordt aangevoerd, geen bespreking behoeft.
7. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van beide instanties worden veroordeeld. [appellant] heeft in eerste aanleg in persoon geprocedeerd en geen kosten als bedoeld in artikel 238 Rv opgegeven. Nu [appellant] in eerste aanleg ook geen verschotten heeft voldaan, worden de proceskosten in eerste aanleg begroot op nihil. De advocaat van [appellant] heeft zich na de memorie van grieven aan de zaak onttrokken. Dit leidt er ten eerste toe dat voor salaris advocaat € 759,- (1,0 punt × € 759,-) wordt begroot. De verschotten bedragen € 416,01, zodat aan proceskosten in hoger beroep € 1.175,01 zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag wordt toegewezen als in het dictum opgenomen. De onttrekking heeft verder tot gevolg dat de vordering tot veroordeling in de nakosten niet toewijsbaar is.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 12 april 2018;
en
opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot restitutie van al hetgeen [appellant] op grond van het bestreden vonnis reeds aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van iedere betaling door [appellant] tot aan het moment van algehele terugbetaling door [geïntimeerde];
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 1.175,01 en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, C.J. Verduyn en R.W. Polak en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.