ECLI:NL:GHDHA:2020:1567

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
2200134119
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging woninginbraak in vereniging met vrijspraak voor geweldselement en bedreiging met geweld tegen verbalisanten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Polen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor poging tot woninginbraak en verzet tegen de aanhouding. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, maar het hof heeft geoordeeld dat het vonnis niet in stand kan blijven. De verdachte is vrijgesproken van het geweldselement en de bedreiging met geweld tegen verbalisanten, omdat niet eenduidig kon worden vastgesteld wie van de twee verdachten welke handelingen heeft verricht. Het hof heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte samen met een medeverdachte heeft geprobeerd in te breken in een woning. De verdachte is strafbaar bevonden voor poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de woning is verschaft door middel van braak. De straf is bepaald op twee maanden gevangenisstraf, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze zich niet tijdig in de eerste aanleg heeft gevoegd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001341-19
Parketnummer: 09-064920-19
Datum uitspraak: 26 augustus 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 27 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1985,
laatst bekende adres: [adres], thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 maart 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning (gelegen [adres]) geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, zich naar die woning heeft/hebben begeven en/of (vervolgens) door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming te trachten de woning te betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het (dreigend en/of in gevechtshouding) met een schroevendraaier en/of (ijzeren) staaf op die [slachtoffer 1] aflopen;
2.
hij op of omstreeks 17 maart 2019 te 's-Gravenhage, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (beiden hoofdagent van politie Eenheid Den Haag), werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/hun bediening, te weten als hoofdagenten van politie en belast met de aanhouding van verdachte,
hij, verdachte door geweldshandelingen zich heeft verzet tegen/bij zijn aanhouding, te weten door
- zich (met kracht) los te trekken, althans te trachten zich los te trekken en/of
- zich te bewegen in een andere richting dan verbalisanten hem trachten te bewegen en/of
- ( meermalen) (een) schoppende beweging(en) richting verbalisanten te maken en/of
- ( al zittend in een politievoertuig) zijn hoofd te bewegen richting het hoofd van die [slachtoffer 3].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep met aanvulling van gronden zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Geldigheid dagvaarding
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de tweede in eerste aanleg uitgebrachte dagvaarding nietig dient te worden verklaard zodat uitgegaan moet worden van de oorspronkelijk uitgebrachte dagvaarding. De raadsvrouw heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de tweede dagvaarding, waarbij het geweldselement is toegevoegd, niet aan de verdachte is betekend.
Het hof overweegt als volgt.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorgehouden dat er op 20 maart 2019 een dagvaarding met vertaling naar de verdachte is verzonden en betekend. Een dag later, op 21 maart 2019, is in het administratieve systeem van het Openbaar Ministerie te zien dat onder intrekking van de eerste dagvaarding een tweede, definitieve dagvaarding is opgemaakt met onder meer als toevoeging de geweldshandelingen. Deze is, inclusief de vertaling, gericht aan de penitentiaire inrichting waar de verdachte toen vast zat. Het ontvangstformulier is echter niet retour gekomen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte op de hoogte is geweest van deze aanvulling nu de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 27 maart 2019 het volgende heeft verklaard: “Gisteren heb ik de papieren van de rechtbank gekregen en er zijn dingen toegevoegd en gewijzigd”. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat de tweede dagvaarding met vertaling de verdachte heeft bereikt en dat hij op de hoogte was van de inhoud hiervan. Nu aan de aan betekening ten grondslag liggende informatiefunctie is voldaan is het hof van oordeel dat het ontbreken van de akte in het dossier in dit geval geen nietigheid van de (tweede) dagvaarding met zich meebrengt. Reeds op 27 november 2019 heeft het hof vastgesteld dat dagvaarding I door het Openbaar Ministerie is ingetrokken. Het hof zal recht doen op basis van de tweede dagvaarding.
Het tot een andere conclusie strekkende verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Vrijspraak
Het hof acht op grond van het onderzoek ter zitting en de wettige bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachte op de avond van 17 maart 2019 heeft geprobeerd in te breken bij de woning van [slachtoffer 1], gelegen aan de [adres] te ‘s Gravenhage.
Na de poging inbraak zou de aangever bedreigd zijn met geweld door één van de twee verdachten, en heeft één van de twee verdachten zich met geweld verzet tegen zijn aanhouding. Uit het procesdossier blijkt niet eenduidig wie van de twee verdachten welke vervolghandelingen heeft verricht. Daarom zal de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde geweldselement en het onder 2 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks17 maart 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning (gelegen [adres])
geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, in elk gevalenig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde
, te wetenaan [slachtoffer 1], met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, zich naar die woning heeft
/hebbenbegeven en
/of (vervolgens)door middel van braak
en/of verbreking en/of inklimmingte trachten de woning te betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het (dreigend en/of in gevechtshouding) met een schroevendraaier en/of (ijzeren) staaf op die [slachtoffer 1]aflopen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging woning inbraak. Een dergelijk feit veroorzaakt niet alleen ergernis, overlast en schade, maar zorgt tevens voor gevoelens van angst en onveiligheid, te meer nu het feit plaatsvond in een woning, bij uitstek een plek waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een gebrek aan respect voor andermans eigendommen getoond.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, zij het lang geleden, is veroordeeld voor het plegen van een vermogensfeit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat niet anders dan met een gevangenisstraf kan worden gereageerd, zij het dat deze vanwege de (partiële) vrijspraak korter is dan in eerste aanleg en is gevorderd. Het hof acht een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie.
Vordering tot schadevergoeding[slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.000,00.
Op grond van artikel 421, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is de benadeelde partij die zich niet overeenkomstig artikel 51g, eerste of derde lid Sv in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, daartoe onbevoegd in hoger beroep.
Aan de hand van het door de advocaat-generaal overgelegde verzoek tot schadevergoeding ter terechtzitting op 27 november 2019 is vast te stellen dat de vordering pas op 23 april 2019 is ingediend.
Het vorenstaande betekent dat de benadeelde partij zich niet overeenkomstig artikel 51g, eerste lid, Sv in eerste aanleg heeft gevoegd. Zij is daarom niet bevoegd tot voeging in hoger beroep.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding geldig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1]
niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. L.C. van Walree en mr. C.M. Derijks, in bijzijn van de griffier mr. C.M. Jellema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 augustus 2020.