Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
,mede ten behoeve van haar minderjarige kind [de minderjarige] , geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] , met ingang van 1 september 2017 aan de gemeente dient te betalen vastgesteld op € 945,00 per maand en met ingang van 1 januari 2018 op € 959,18 per maand, zolang en voor zover die bijstandsverlening aan [de vrouw] , mede ten behoeve van de minderjarige voortduurt; voorts is vastgesteld dat de inmiddels ontstane achterstand in de betalingen ineens invorderbaar is.
5.De motivering van de beslissing
7 oktober 2015 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder, zijnde € 986,- in 2017, hetgeen neerkomt op een NBI van Є 813,-. Het inkomen van de man in 2017 en in begin 2018 is onduidelijk gebleven. Blijkens overgelegde salarisspecificaties heeft de man in ieder geval vanaf 1 juni 2018 inkomsten uit arbeid. Daarom zal het hof de behoefte van de minderjarige op basis van zijn inkomen in dat jaar bepalen. Het bruto jaarloon van de man zoals dat op zijn salarisspecificaties vermeld staat bedraagt € 25.851,-, hetgeen neerkomt op een NBI van € 1.784,-. Een NBI van € 1.784,- voert tot een behoefte van € 230,- en een NBI van € 813,- voert tot een behoefte van € 95,-. Dat is gemiddeld: € 162,- voor het jaar 2017.
6.De slotsom
7.De beslissing
,mede ten behoeve van haar minderjarige kind [de minderjarige] , geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] , met ingang van 1 september 2017 en zolang de bijstandsverlening voortduurt op € 145,- per maand;