ECLI:NL:GHDHA:2020:1488
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van belanghebbende met betrekking tot pensioenuitkering en beslaglegging
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2016. De inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.647, waarbij een deel van de pensioenuitkering van belanghebbende was beslagen. Belanghebbende had in zijn aangifte enkel het deel van de pensioenuitkering aangegeven dat aan hem was uitbetaald, en betwistte de hoogte van de aanslag. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de inspecteur opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat de volledige pensioenuitkering tot het belastbare inkomen van belanghebbende moet worden gerekend, ongeacht het feit dat een deel van de uitkering was uitbetaald aan de beslaglegger. Het Hof stelde vast dat de aanslag op een juist bedrag was vastgesteld en dat belanghebbende geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die tot een ander oordeel zouden leiden. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.
Belanghebbende werd erop gewezen dat hij bij de ontvanger van de Belastingdienst een betalingsregeling kan aanvragen indien hij in financiële problemen komt door de betaling van de aanslag. De beslissing werd op 15 juli 2020 in het openbaar uitgesproken.