ECLI:NL:GHDHA:2020:147
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Opheffing van bewind ingesteld op verzoek van een instelling in het kader van artikel 1:432 lid 2 BW
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende, die verblijft in een instelling. De rechthebbende had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2019 te vernietigen, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind was afgewezen. De rechthebbende stelde dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond en dat hij in staat was zijn financiën zelf te beheren. De bewindvoerder daarentegen betoogde dat het bewind nog steeds noodzakelijk was om te voorkomen dat de rechthebbende opnieuw in financiële problemen zou komen.
Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende nog steeds in een instelling verblijft en dat er geen bewijs is geleverd dat zijn situatie is verbeterd. De rechthebbende had niet aangetoond dat hij in staat was om zijn financiële zaken zelfstandig te beheren. Het hof oordeelde dat de gronden voor het instellen van het bewind nog steeds aanwezig waren en dat er geen verklaring van de instelling was die de opheffing van het bewind zou rechtvaardigen. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek van de rechthebbende werd afgewezen.