ECLI:NL:GHDHA:2020:1413

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
2200345419
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak met camerabeelden als bewijs en betrouwbaarheid van herkenning door politie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, voor woninginbraak op 14 november 2018 te 's-Gravenhage. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat de herkenning door politieagenten op basis van camerabeelden van de inbraak onvoldoende betrouwbaar was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de herkenningen door de verbalisanten betrouwbaar zijn, omdat zij de verdachte ambtshalve kenden en onafhankelijk van elkaar de herkenning hebben gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sturing of beïnvloeding heeft plaatsgevonden en dat er geen noodzaak was voor een gezichtsvergelijkend onderzoek door het NFI. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, gepleegd door twee of meer verenigde personen, en heeft de gevangenisstraf bevestigd, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De uitspraak benadrukt de waarde van camerabeelden en de betrouwbaarheid van herkenning door politieagenten in strafzaken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003454-19
Parketnummer: 09-837128-19
Datum uitspraak: 23 juli 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 27 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
9 juli 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2018 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten de [adres], alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een beveiligingscamera en/of een iphone en/of een iphoneoplader en/of een geheugenkaart en/of een en/of meerdere fles(sen) parfum, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel, te weten het verbreken van een raam.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met aanvulling van de bewijsmiddelen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 november 2018 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning te weten de [adres], alwaar verdachte en zijn mededaders zich buiten weten van de rechthebbende bevond en, een beveiligingscamera en een iphoneoplader en een geheugenkaart en meerdere flessen parfum, toebehor
ende, aan [benadeelde partij]
, heeft weggenomenmet het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaften die weg te nemen goederen onder hun bereik
heeft gebrachtdoor middel van braak
eninklimming, te weten het verbreken van een raam.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verweer raadsman en voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde nu de herkenningen door de verbalisanten van zijn cliënt op de camerabeelden van de inbraak onvoldoende betrouwbaar zouden zijn. Er zou (onbewuste) sturing hebben plaatsgevonden omdat aan verbalisanten van het bureau Hoefkade zou zijn gevraagd om een herkenning waarbij op voorhand ook het adres van de aangever zou zijn genoemd terwijl de verdachte in hetzelfde portiek woonachtig was. Daarnaast heeft de aangever de buurjongen aangewezen als verdachte hetgeen ook sturend zou werken. Tot slot zou uit de vakbijlage ‘Algemene onderzoeksmethoden vergelijking van gezichtsbeelden’ van het NFI volgen dat de foutmarge bij zogenaamde holistische gezichtsvergelijking 30% zou zijn.
In het geval het hof de verdachte niet zal vrijspreken, heeft de raadsman het hof verzocht het NFI op te dragen een gezichtsvergelijkend onderzoek te verrichten.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 28 november 2018 bemerkt de aangever bij thuiskomst dat er is ingebroken in zijn woning aan de [adres] te Den Haag. Hij neemt contact op met de politie en [verbalisant 1] arriveert kort daarna in de woning. De aangever vertelt dat hij camerabeelden heeft van de inbraak, die op 14 november 2018 blijkt te hebben plaatsgevonden. [Verbalisant 1] bekijkt vervolgens de camerabeelden en ziet twee mannen op de beelden. Eén van deze mannen herkent hij als de verdachte die hij ambtshalve kent, omdat deze onderdeel uitmaakt van een jeugdgroep genaamd “De Mussen”. De verdachte zou zich met deze groep regelmatig hebben opgehouden bij het Meester de Bruinplein in Den Haag. [Verbalisant 1] heeft hem meerdere malen gecontroleerd en aangehouden waardoor hij met honderd procent zekerheid durft te zeggen dat het om de verdachte gaat. Naarmate het gesprek met de aangever verder gaat, hoort hij de aangever zeggen dat hij een van de jongens op de beelden herkent als zijn buurjongen die schuin boven hem zou wonen. Deze jongen zou hij vaak in het voorbijgaan hebben gezien en zou ook met enige regelmaat voor overlast hebben gezorgd waardoor hij zeker is van zijn herkenning. Op de door de aangever aangegeven locatie blijken twee percelen gevestigd, nr. 151 en 151A. Na controle in de politiesystemen blijkt op nr. 151 de verdachte te zijn ingeschreven.
Op 29 november 2018 worden de beelden van de inbraak geplaatst op de briefing van de basisteams van district A, Den Haag Centrum. Vervolgens wordt de verdachte door een viertal politieagenten van het politiebureau Hoefkade herkend.
Op 30 november 2018 speelt [verbalisant 2] de beelden af, ziet dat een verdachte één seconde direct zichtbaar in beeld is en recht in de beveiligingscamera kijkt en herkent hem gelijk als de hem ambtshalve bekende verdachte. [Verbalisant 2], wijkagent binnen het verzorgingsgebied van politiebureau Hoefkade, heeft de verdachte, die deel uitmaakt van de jeugdgroep “Meester de Bruinplein” regelmatig gezien en gesproken. Deze jeugdgroep wordt besproken binnen een samenwerkingsaanpak met meerdere instanties waarvan [verbalisant 2] deel uitmaakt. Hierdoor kan hij met zekerheid zeggen dat het om de verdachte gaat.
Op 1 december 2018 herkent [verbalisant 3] de verdachte van het filmpje en een van de foto’s. [Verbalisant 3] is wijkagent in de Schilderswijk waar de verdachte woonachtig is en heeft in die hoedanigheid veelvuldig contact met jongeren in de wijk. Hij herkent de verdachte aan zijn gelaat, haardracht en postuur.
Op 3 december 2018 herkent [verbalisant 4] de verdachte direct van de beelden. Hij heeft aan dat de verdachte op de beelden goed zichtbaar is. Hij kent hem ambtshalve; op 9 november 2018 heeft hij de verdachte nog aangesproken en gecontroleerd. De verdachte zou tijdens de controle erg recalcitrant zijn geweest en verbalisant [verbalisant 4] zou vervolgens zijn zorgen hebben geuit richting de wijkagenten van het gebied.
Op 7 december 2018 bekijkt [verbalisant 5] de beelden. Zij herkent de verdachte direct ambtshalve. Zij is veelvuldig met hem in contact geweest omdat hij tot de jeugdgroep de mussen van de Schilderswijk behoort en regelmatig op het plein hing. Zij herkent de verdachte aan zijn smallere strakke kaaklijn. Ook ziet zij het iets langer krullend haar van de verdachte op de beelden terug.
Beoordeling
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] al volgt dat deze onafhankelijk van de mededeling van de aangever de verdachte direct herkende van de beelden.
De beelden zijn daarna niet alleen verspreid onder de agenten van bureau Hoefkade, maar onder alle basisteams van district A, Den Haag Centrum. In zoverre mist het verweer van de raadsman feitelijke grondslag.
Bij de beoordeling van het verweer stelt het hof voorop dat er een onderscheid is tussen gezichtsherkenning van bekende mensen (het NFI omschrijft dat in de door de raadsman genoemde vakbijlage als een “relatief snel en trefzeker holistisch proces”) en vergelijking van gezichtsbeelden, bijvoorbeeld door een douanier bij een grenscontrole (waarbij het NFI een foutmarge noemt van 30%). In de onderhavige zaak is sprake van het eerste geval, immers kenden alle opsporingsambtenaren de verdachte van vorige aangelegenheden.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van dit type herkenningen spelen diverse factoren een rol waaronder de intensiteit en de frequentie van de eerdere contacten met de verdachte, de vraag hoe recent die contacten zijn, de vraag of bewegende beelden dan wel foto’s (stills) zijn bekeken, de kwaliteit van de beelden en wat daarop van de verdachte te zien is en de wijze waarop de herkenning tot stand is gekomen (in onderling overleg of onafhankelijk van elkaar; met of zonder voorinformatie). Als het gaat om de behoedzaamheid waarmee dergelijke herkenningen voor het bewijs worden gebezigd, speelt uiteraard ook de aanwezigheid van steunbewijs een rol. Daarnaast kan aan de procesopstelling van de verdediging betekenis toekomen. Met betrekking tot herkenning geldt dat dit een “holistisch proces” is dat zich moeilijk laat realiseren. Wie iemand heel goed kent, heeft soms maar weinig nodig om hem of haar te herkennen. Dat betekent tegelijk dat de betrouwbaarheid van de herkenning voor een belangrijk deel is gelegen in de persoon die herkent. Zo heeft een opsporingsambtenaar die de verdachte goed kent, een completer herinneringsbeeld van de verdachte dan de rechter die de verdachte alleen op de zitting heeft gezien. [1]
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen in de onderhavige zaak acht het hof de volgende omstandigheden van belang.
De verdachte is door vijf verbalisanten onafhankelijk van elkaar herkend. Tenminste drie van de vijf verbalisanten hebben meerdere malen direct contact gehad met de verdachte. Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant 4] de verdachte recent, te weten vijf dagen voor de inbraak, nog aangesproken en gecontroleerd. In deze zaak zijn door de verbalisanten bewegende beelden bekeken en niet alleen foto’s. Achter de processen-verbaal van bevindingen van [verbalisanten 2, 3 en 4] bevinden zich zogenaamde stills. Daarop is een persoon te zien die recht in de camera kijkt. Deze persoon is ook naar het oordeel van het hof goed zichtbaar. Tot slot geldt dat niet alleen de verbalisanten de verdachte herkend hebben, maar ook de aangever, zijnde de buurman van de verdachte. Deze geeft gemotiveerd aan waarom hij zeker is van zijn herkenning.
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat de herkenningen door de verbalisanten betrouwbaar zijn. Van enige sturing of beïnvloeding is niet gebleken. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek
Nu het hof de verdachte niet vrijspreekt van het hem tenlastegelegde komt het toe aan het door de verdediging voorwaardelijk gedane verzoek tot het doen uitvoeren van een gezichtsvergelijkend onderzoek door het NFI.
Van de noodzaak daarvan is – gelet op de onderbouwing die aan het verzoek ten grondslag ligt en met inachtneming van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen – niet gebleken zodat het hof dit verzoek afwijst.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de wijze zoals in de bewezenverklaring nader omschreven samen met anderen schuldig gemaakt aan een inbraak bij zijn buurman, [benadeelde partij]. Er is een steen door een raam gegooid, de woning is overhoop gehaald en er zijn diverse goederen weggenomen. De verdachte heeft er zo blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van [benadeelde partij] en zijn persoonlijke levenssfeer. Daarnaast heeft hij voor de betrokkene overlast en financiële schade veroorzaakt. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door financieel gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit kan enkel worden gereageerd met de oplegging van een vrijheidsbenemende straf. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. Y.C. Bours, en mr. K. Versteeg in bijzijn van de griffier mr. N.Y. Majoor.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 juli 2020.
Mr. Y.C. Bours is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.

Voetnoten

1.ECLI:PHR:2019:1316