ECLI:NL:GHDHA:2020:1405

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
984205020
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag inzake voorlopige hechtenis van verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 3 juni 2020, waarin de gevangenhouding van de verdachte werd bevolen voor de duur van 90 dagen. De rechtbank had daarbij de twaalfjaarsgrond laten vervallen. De officier van justitie heeft op 17 juni 2020 hoger beroep ingesteld, omdat hij van mening was dat de twaalfjaarsgrond ten onrechte was vervallen. Tijdens de behandeling van het hoger beroep zijn de advocaat mr. P.E. van Zon en de advocaat-generaal mr. P. Spoon gehoord, en de verdachte is via telehoren gehoord in verband met de coronamaatregelen.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep. Het hof overweegt dat voor een bevel tot voorlopige hechtenis een verdenking van een strafbaar feit moet bestaan, en dat de vordering tot voorlopige hechtenis niet kan worden los gezien van de feiten en gronden waarop deze is gebaseerd. Het hof heeft vervolgens de gronden van de advocaat-generaal in het hoger beroep beoordeeld en is van oordeel dat de ernstige bezwaren aanwezig zijn, wat leidt tot de conclusie dat de twaalfjaarsgrond opnieuw moet worden toegevoegd.

De beslissing van het hof is dat het hoger beroep wordt toegewezen, met verbetering van de gronden. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van een geschokte rechtsorde, waarbij vrijlating van de verdachte maatschappelijk onbehagen zou veroorzaken. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is ter kennis gebracht van de verdachte.

Uitspraak

datum beschikking: 6 augustus 2020

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de officier van justitie in de zaak van de verdachte, genaamd:

[X]

geboren op 21 mei 1980 te Arnhem
thans gedetineerd in DC Alphen aan den Rijn.
Procesgang
De rechtbank Den Haag heeft in raadkamer bij beschikking van
3 juni 2020 de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor de duur van 90 dagen en daarbij de twaalfjaarsgrond laten vervallen.
Blijkens de akte rechtsmiddel is op 17 juni 2020 door de officier van justitie hoger beroep tegen die beslissing ingesteld; de officier van justitie meent dat ten onrechte de twaalfjaarsgrond is komen te vervallen.
Het hof heeft dit hoger beroep op 6 augustus 2020 in raadkamer behandeld.
In raadkamer zijn gehoord de advocaat mr. P.E. van Zon en de advocaat-generaal mr. P. Spoon.
Voorts heeft het hof – in verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus - in raadkamer via telehoren de verdachte gehoord.
Het hof heeft in raadkamer kennisgenomen van de beschikking waarvan beroep, de appelmemorie en van de stukken die betrekking hebben op de voorlopige hechtenis van de verdachte.
De beoordeling van de ontvankelijkheid
Namens de verdachte is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het onderliggende hoger beroep, omdat – kort gezegd - het hoger beroep zich enkel richt op het vervallen van een van de gronden.
Het hof overweegt daartoe het volgende. Wil een bevel tot voorlopige hechtenis kunnen worden gegeven, dan dient er sprake te zijn van een verdenking van een strafbaar feit, genoemd in artikel 67 lid 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering en tevens van gronden als genoemd in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering. De vordering tot voorlopige hechtenis kan derhalve niet worden los gezien van het/de (gekwalificeerde) feit(en) en de gronden waarop de vordering is gebaseerd. Dat betekent dat, indien de voorlopige hechtenis wordt gevorderd op basis van verschillende feiten en verschillende gronden en de vordering niet op alle gronden wordt toegewezen, de vordering geacht moet worden gedeeltelijk niet te zijn toegewezen, hetgeen gelijk gesteld mag worden aan “niet toegewezen” in de zin van artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is derhalve van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep.
De beoordeling van het hoger beroep
Door de advocaat-generaal is, conform de appelmemorie d.d.
8 juli 2020, betoogd dat de rechtbank ten onrechte de twaalfjaarsgrond heeft laten vervallen en heeft daarom verzocht opnieuw recht te doen en deze grond toe te voegen.
Het hof is van oordeel dat de ernstige bezwaren aanwezig zijn, gelet op al hetgeen zich in het dossier bevindt en het verhandelde in raadkamer.
Het hof verenigt zich met de gronden waarop de bestreden beschikking berust, met dien verstande dat – op vordering van de advocaat-generaal - de twaalfjaarsgrond dient te worden toegevoegd.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden, alsook gelet op het feit dat de verdachte pas zeer kort geleden is aangehouden, is het hof van oordeel dat er sprake is van een geschokte rechtsorde, in die zin dat aannemelijk is dat vrijlating van de verdachte thans een zodanig publiek onbehagen teweeg zal brengen dat dit zou leiden tot maatschappelijke onrust.
Beslissing
Het hof:
Wijst het hoger beroep toe, met verbetering van de gronden.
Deze beschikking is gegeven op 6 augustus 2020 door,
mr. M.P.J.G. Göbbels voorzitter,
mr. R.J. de Bruijn en mr. R.F. de Knoop, leden,
in bijzijn van mr. D.D.A. Hoyinck, griffier.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Den Haag, 6 augustus 2020
de advocaat-generaal