ECLI:NL:GHDHA:2020:1364
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verdeling van schulden en draagplicht bij echtscheiding met betrekking tot eigenwoning en rekening-courantschuld
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van schulden tussen ex-echtgenoten na hun echtscheiding. De man en vrouw waren op 22 mei 1998 te Rotterdam met elkaar gehuwd en hebben samen een minderjarige dochter. Tijdens hun huwelijk zijn er verschillende schulden ontstaan, waaronder een eigenwoningschuld aan de vennootschap [A. BV] en een rekening-courantschuld van de man aan dezelfde vennootschap. De man heeft in hoger beroep verzocht om vast te stellen dat de eigenwoningschuld als gemeenschappelijke schuld moet worden beschouwd, zodat de vrouw voor de helft hoofdelijk aansprakelijk is. Daarnaast heeft hij verzocht om de rekening-courantschuld als gezamenlijke schuld te beschouwen.
Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor de eigenwoningschuld, omdat deze schuld is ontstaan door de gezamenlijke uitgaven van beide partijen. Wat betreft de rekening-courantschuld heeft het hof vastgesteld dat deze niet alleen ten laste van de man kan komen, gezien het excessieve uitgavenpatroon van beide partijen. Het hof heeft bepaald dat de vrouw een bedrag van € 500.000,00 aan de man verschuldigd is, dat zij moet vergoeden op het moment dat hij de rekening-courantschuld volledig heeft afgelost. De vrouw had verweer gevoerd tegen de draagplicht, maar het hof oordeelde dat het redelijk en billijk is dat zij bijdraagt aan de aflossing van de schuld, gezien haar opleiding en beroep als advocaat.
De uitspraak benadrukt de rol van redelijkheid en billijkheid in de verdeling van schulden bij echtscheiding, vooral wanneer beide partijen een luxe levensstijl hebben geleid die heeft geleid tot aanzienlijke schulden. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met enkele aanvullingen over de verdeling van de schulden.