ECLI:NL:GHDHA:2020:1364

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
200.256.668
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van schulden en draagplicht bij echtscheiding met betrekking tot eigenwoning en rekening-courantschuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van schulden tussen ex-echtgenoten na hun echtscheiding. De man en vrouw waren op 22 mei 1998 te Rotterdam met elkaar gehuwd en hebben samen een minderjarige dochter. Tijdens hun huwelijk zijn er verschillende schulden ontstaan, waaronder een eigenwoningschuld aan de vennootschap [A. BV] en een rekening-courantschuld van de man aan dezelfde vennootschap. De man heeft in hoger beroep verzocht om vast te stellen dat de eigenwoningschuld als gemeenschappelijke schuld moet worden beschouwd, zodat de vrouw voor de helft hoofdelijk aansprakelijk is. Daarnaast heeft hij verzocht om de rekening-courantschuld als gezamenlijke schuld te beschouwen.

Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor de eigenwoningschuld, omdat deze schuld is ontstaan door de gezamenlijke uitgaven van beide partijen. Wat betreft de rekening-courantschuld heeft het hof vastgesteld dat deze niet alleen ten laste van de man kan komen, gezien het excessieve uitgavenpatroon van beide partijen. Het hof heeft bepaald dat de vrouw een bedrag van € 500.000,00 aan de man verschuldigd is, dat zij moet vergoeden op het moment dat hij de rekening-courantschuld volledig heeft afgelost. De vrouw had verweer gevoerd tegen de draagplicht, maar het hof oordeelde dat het redelijk en billijk is dat zij bijdraagt aan de aflossing van de schuld, gezien haar opleiding en beroep als advocaat.

De uitspraak benadrukt de rol van redelijkheid en billijkheid in de verdeling van schulden bij echtscheiding, vooral wanneer beide partijen een luxe levensstijl hebben geleid die heeft geleid tot aanzienlijke schulden. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met enkele aanvullingen over de verdeling van de schulden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.256.668/01
zaak- en rekestnummers rechtbank : C/10/517417/ FA RK 16-10799 en C/10/535020 / FA RK 17-7626
beschikking van de meervoudige kamer van 8 april 2020
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
[xxx 1]
advocaat mr. J.M. Spronk te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
[xxx 2]
advocaat mr. S.C. Dikkers te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking, en de daaraan voorafgaande tussenbeschikking van diezelfde rechtbank van 25 mei 2018.
De bestreden beschikking is hersteld bij beschikking van 22 februari 2019 van dezelfde rechtbank.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 20 maart 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, zoals hersteld bij beschikking van 22 februari 2019.
2.2
De vrouw heeft op 24 september 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 12 april 2019 met bijlagen, ingekomen op 16 april 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 25 april 2019 met bijlagen, ingekomen op 26 april 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 14 juni 2019 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 18 november 2019 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
Het hof heeft partijen nog per e-mailbericht van 26 november 2019 verzocht om toezending van de notariële afrekening met betrekking tot de aankoop van de woning aan de [adres] .
2.5
Het hof heeft vervolgens van de zijde van de man op 27 november 2019 per e-mailbericht een nota van afrekening d.d. 24 december 2002 ontvangen.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 29 november 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.7
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Spronk nog stukken in het geding gebracht, te weten stukken met betrekking tot de rekening-courantschuld in [A. BV] .. Deze stukken waren partijen en het hof reeds, in andere vorm, bekend.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn op 22 mei 1998 te Rotterdam met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk is geboren de thans nog minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] .
3.3
Partijen zijn op 20 mei 1998 huwelijkse voorwaarden met elkaar overeengekomen met daarin opgenomen een finaal verrekenbeding.
3.4
Bij tussenbeschikking van 25 mei 2018 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op 11 september 2018 in de daartoe bestemde registers is ingeschreven.
3.5
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen gelast.
4.2
De grieven van de man zien op de beslissingen betreffende de door hem gestelde eigenwoningschuld van in totaal € 956.822,- aan [A. BV] . en betreffende de rekening-courantschuld die de man heeft aan [A. BV] . van circa € 2.500.000,-.
4.3
De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking – zoals hersteld bij beschikking van 22 februari 2019 – te vernietigen op de onderdelen zoals benoemd in de grieven en, opnieuw te beslissen op die onderdelen aldus:
1.vast te stellen dat de eigenwoningschuld van in totaal € 956.822,- aan [A. BV] . als gemeenschappelijke schuld dient te worden beschouwd zodat de vrouw voor de helft hoofdelijk aansprakelijk is ter zake
subsidiairvast te stellen dat de man een vordering op de vrouw heeft ter grootte van de helft van dit bedrag als vergoedingsrecht;
2.vast te stellen dat de rekening-courantschuld zoals door de man in de loop der jaren aangegaan bij [A. BV] . (2.4.14 van de bestreden beschikking) als gemeenschappelijke schuld dient te worden beschouwd,
subsidiairvast te stellen dat de man een vergoedingsrecht heeft ter zake van de in het appelschrift genoemde en aangetoonde kosten die hij ten behoeve van de vrouw en de man c.q. het gezin heeft gemaakt.
4.4
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen en de beschikkingen waarvan vernietigen wordt verzocht te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Huwelijkse voorwaarden
5.1
Het hof overweegt als volgt. In artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden hebben partijen een finaal verrekenbeding opgenomen bij echtscheiding. Er vindt bij het einde van het huwelijk verrekening plaats als ware partijen in gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd. In lid 9 van dit artikel is echter bepaald dat niet verrekend wordt indien het vermogen van één van de echtgenoten negatief is. Tussen partijen staat als niet bestreden vast dat in ieder geval het vermogen van de man negatief is, zodat geen verrekening dient plaats te vinden.
5.2
In artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen met elkaar overeengekomen inzake de schulden dat ieder van de echtgenoten aansprakelijk is voor de schuld die hij/zij is aangegaan. Voor schulden aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding is ieder van de echtgenoten voor het geheel aansprakelijk.
5.3
In artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden hebben partijen een bepaling opgenomen met betrekking tot de draagplicht van de kosten van de gemeenschappelijk huishouding. In lid 2 van voormeld artikel is bepaald dat de echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, het recht heeft het te veel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
5.4
In artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden hebben partijen een bepaling opgenomen met betrekking tot vergoedingsrechten van partijen over een weer. Partijen hebben geopteerd voor een nominaal vergoedingsrecht. De vergoedingsvordering is terstond opeisbaar, tenzij de redelijkheid en billijk zich hiertegen verzetten.
De eigenwoningschuld aan [A. BV]
5.5
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen bestaat een eenvoudige gemeenschap, te weten de woning aan [adres] , hierna: de woning. Bij een eenvoudige gemeenschap, ook genaamd een breukdelengemeenschap, dient ieder der deelgenoten zijn aandeel in het goed te financieren. Een geschilpunt tussen partijen is, of de leningen van [A. BV] van in totaal € 956.822,- als een eigenwoningschuld moeten worden gekwalificeerd waarvoor de vrouw mede draagplichtig is.
5.6
De man is van mening dat de hiervoor vermelde totale schuld aan [A. BV] een schuld is die betrekking heeft op de hiervoor vermelde woning waarvan de vrouw voor de helft eigenaar is. In de visie van de man zijn de gelden die zijn geleend ook daadwerkelijk gebruikt voor de financiering van de woning en wat daarmee verband houdt, zoals verbouwingen en onderhoud.
De man heeft in eerste aanleg onder meer verwezen naar een e-mailbericht van zijn belastingadviseur van 6 september 2017. De belasting adviseur schrijft: “Ultimo 2016 bedroeg jouw eigenwoningschuld aan de BV € 956.822,00 (€ 293.600,00 + € 607.133,00 + € 56.089,00).”. Voorts heeft de man verwezen naar de jaarrekening 2016 van [A. BV] zie blz. 17). Uit de jaarrekening volgt dat voormelde bedragen als actief post van de vennootschap zijn vermeld. Door de man is ook in het geding gebracht de aangifte Inkomstenbelasting 2015 van de zijde van de vrouw. In deze aangifte geeft de vrouw zelf aan wat de eigenwoningschuld is. In haar aangifte zijn vermeld de leningen van € 56.089,00, € 293.600,00 en € 607.133,00. Voormelde bedragen komen eveneens terug in haar aangifte 2014. Bij brief van 18 november 2019 heeft de man ook nog in het geding gebracht een door de vrouw ondertekende opgaaf lening eigen woning. Het hof begrijpt uit het betoog van de man dat als hij de gehele lening terugbetaalt aan de vennootschap, hij een vordering op de vrouw heeft van € 478.411,00. De geleende gelden zijn in de visie van de man mede aangewend voor de financiering van het aandeel van de vrouw.
5.7
Door de vrouw is verweer gevoerd. In randnummer 8 van haar verweerschrift stelt zij dat de benoeming eigenwoningschuld in de aangifte niet wil zeggen dat de schuld ook daadwerkelijk een schuld is met betrekking tot de eigenwoning. In randnummer 5 stelt zij nog dat zij nergens weet van had. In randnummer 13 betwist de vrouw dat de man een vergoedingsrecht heeft jegens partijen voor een bedrag van € 956.882,00. In randnummer 14 stelt de vrouw dat het niet relevant is dat de schuld is aangegaan ten behoeve van de verbouwingen. Het feit dat de offerte van de aannemer is gericht aan de familie [naam], wil bovendien niet zeggen dat partijen de overeenkomst samen zijn aangegaan.
5.8
Het hof overweegt als volgt. De vrouw is zelf advocaat, gezien haar opleiding en beroep acht het hof het niet aannemelijk dat de vrouw nergens weet van had. Uit de gewisselde stukken volgt evident dat de kapitale woning groots door partijen is verbouwd. Het hof acht aannemelijk dat de gehele eigenwoningschuld betrekking heeft op de woning te [plaats] . De vrouw heeft zelf in haar eigen aangifte Inkomstenbelasting de hiervoor vermelde schulden aan [A. BV] als een eigenwoning schuld aangegeven. De vrouw is gehouden de aangifte naar waarheid in te vullen en het hof ziet geen aanleiding – nu de vrouw ook uit hoofde van haar beroep hiermee bekend moet zijn – de vrouw niet aan deze aangifte te houden. Op basis van de hiervoor vermelde gegevens is het hof van oordeel dat de vrouw voor de helft draagplichtig is met betrekking tot de totale eigenwoning schuld aan [A. BV] . Indien de man de gehele schuld voldoet ontstaat er een vordering op de vrouw van de helft van het bedrag zijnde € 478.411,00. De grief van de man treft dus doel. Gezien het feit dat de vrouw zelf advocaat is, kan van haar in redelijkheid worden verlangd dat zij – indien de man de gehele schuld aan de vennootschap inzake de eigen woning heeft voldaan – het bedrag aan de man terugbetaald. Het is dan aan partijen om daarvoor een passende regeling te treffen.
Overwaarde of onderwaarde van de woning
5.9
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de overwaarde van de woning te [plaats] tussen partijen moet worden verdeeld. De man stelt dat de woning te koop staat voor een bedrag van € 2.300.000,00, dat er een lening op de woning rust aan de Deutsche Bank van € 2.204.000,00 en een totale lening van € 956.882,00 aan [A. BV] . Het hof begrijpt uit de stelling van de man dat de vrouw de helft van de onderwaarde moet dragen.
5.1
Door de vrouw wordt erkend dat er een gezamenlijke schuld is aan de Deutsche Bank van € 2.204.000,00 met betrekking tot de woning. Voorts stelt zij nogmaals dat zij de verzorgende rol had binnen het gezin en helemaal niets had in te brengen in de financiële handel en wandel.
5.11
Het hof overweegt als volgt. Indien de hiervoor vermelde onroerende zaak wordt verkocht zijn beide partijen in goederenrechtelijke zin gerechtigd op de helft van de opbrengst. Ieder der partijen is echter gehouden zijn of haar aandeel in de schuld te voldoen. Zulks betekent dat de vrouw de helft van de lening van de Deutsche Bank en de helft van de lening aan [A. BV] dient te voldoen. Indien er na betaling van de hiervoor vermelde schulden nog sprake is van een overwaarde, dan dient die gelijk te worden verdeeld.
Rekening-courantschuld aan [A. BV]
5.12
De man stelt in zijn derde grief dat de rechtbank ten onrechte niet de rekening-courantschuld die de man heeft aan In [A. BV] als een gezamenlijke schuld beschouwd.
5.13
In randnummer 17 verwijst de man naar het verzoekschrift voorlopige voorzieningen waar de vrouw in randnummer 28 en 29 stelt: “De minderjarige heeft als gevolg van de grote welstand van partijen een hoge levensstandaard. Zo bewoonden partijen een luxueuze villa in [plaats] ..., hebben partijen vijf luxueuze auto`s..., vier paarden, wordt de tuin onderhouden door twee tuinmannen, was er één hulp in de huishouding en stond er één chauffeur aan partijen ter beschikking. De minderjarige heeft daarnaast (luxe) hobby`s, zoals skiën en voetbal, draagt luxe merkkleding en speelt met luxe speelgoed/gadgets. Daarbij gingen partijen tijdens het huwelijk diverse malen (tenminste drie keer per jaar) met de minderjarige op luxe reizen, onder meer op wintersport in Lech... De vakanties kosten ongeveer EUR 10.000,-- per week. Partijen verbleven in hotels van ongeveer EUR 1.000,-- per nacht.”. In randnummer 59 van haar verzoekschrift voorlopige voorzieningen stelt de vrouw: “De man heeft (en de vrouw tijdens het huwelijk) geleefd van de rekening-courantverhouding met zijn onderneming(en). De rekening-courant loopt op: in 2013 EUR 1.686.409,--, in 2014 EUR 1.975.137,-- en in 2015 EUR 2.180.054,-- en in 2016 EUR 2.500.753,--. De rekening-courant is afgelopen jaar dus met EUR 320.699,-- opgelopen, ofwel met € 26.724,92 per maand.”. In randnummer 18 van zijn appelschrift stelt de man dat hij de opbouw van de rekening-courantschuld in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2016 heeft laten analyseren. In randnummer 22 stelt hij dat hij met de overzichten het consumptieve karakter van de onttrekkingen door de vrouw in de gehele periode overduidelijk inzichtelijk heeft gemaakt; zelfs nog van na de datum waarop partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan te weten 1 juni 2015. In randnummer 24 stelt hij dat de onttrekkingen voorts zijn besteed aan consumptieve bestedingen ten behoeve van de man en de vrouw. Door de man zijn 36 bladzijden in het geding gebracht waarin een nadere specificatie is gegeven met betrekking tot de uitgaven die zijn gedaan uit de opnames in rekening-courant. De opnames in rekening-courant in de door de man genoemde periode bedragen totaal € 3.148.603,28.
5.14
In randnummer 26 stelt de vrouw dat de rekening-courantschuld voor rekening van de man komt. De man is in privé de schuld aangegaan, waarvoor hij aansprakelijk is. Voorts stelt zij dat de man jegens haar geen vergoedingsrecht heeft met betrekking tot de uitgaven die zijn gedaan uit de rekening-courantschuld van de man. De vrouw had geen inkomsten en geen vermogen en het is niet in te zien waarom zij alsnog zou moeten bijdragen in de kosten van de huishouding. In randnummer 33 van haar verweerschrift bestrijdt de vrouw het overzicht sub 8 dat door de man in het geding is gebracht.
5.15
Tijdens de mondelinge behandeling ter zitting van het hof is de rekening-courantschuld uitvoerig aan de orde geweest. De man heeft nog mondeling een toelichting gegeven. De man heeft gesteld dat hij op 18 juli 2019 met de fiscus een regeling heeft getroffen inzake de rekening-courantschuld. Uit deze regeling volgt dat er een schuld is van de man aan de vennootschap van € 2.300.000,00. De man moet in de periode 2019 – 2028 de lening aflossen. Het hof heeft ook tijdens de mondelinge behandeling een aantal posten besproken. Een groot aantal van die posten kan worden aangemerkt als consumptieve uitgaven ten behoeve van het gezin, zoals onder meer: 1) Mytherasa kleding, 2) Health City, 3) Gall & Gall, 4) DLG Curaçao juwelier, 5) Hermès Paris, 6) Ralph Lauren, 7) skiservice,
8) Golfclub, 9) Burberry, 10) Cartier, enz. Door de vrouw is ook tijdens de mondelinge behandeling erkend dat partijen een excessief uitgavenpatroon hadden. Naar het oordeel van het hof volgt dit reeds uit hetgeen zij in haar verzoekschrift voorlopige voorzieningen heeft gesteld.
5.16
Het hof overweegt als volgt. De man is de schuld aangegaan bij de vennootschap. De man is aansprakelijk voor deze schuld en de vennootschap kan de schuld dus verhalen op het vermogen van de man. De rekening-courantschuld kan niet aangemerkt worden als kosten van de gewone gang van de huishouding, ook niet in de zin van hetgeen partijen in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden met elkaar zijn overeengekomen. Zoals hiervoor reeds overwogen hebben partijen in art. 7 van de huwelijkse voorwaarden een bepaling opgenomen inzake de draagplicht met betrekking tot de kosten van de huishouding. Uit de gewisselde stukken volgt dat er in ieder geval aan de zijde van de man sprake is van een negatief vermogen. Ondanks de inkomsten van de man waren de uitgaven dermate hoog dat er een zeer aanzienlijke schuld is ontstaan. De man heeft dus ook de kosten van de huishouding niet ten laste kunnen brengen van zijn vermogen. Uit de stellingen van beide partijen volgt dat er sprake was van een excessief uitgavenpatroon en dat de kosten van de huishouding extreem hoog waren: een villa, vijf auto`s, vier paarden, twee tuinmannen, een chauffeur enz. Een groot deel van de rekening-courantschuld heeft betrekking op de kosten van de huishouding. Nu de inkomsten niet dekkend waren en beide partijen geen vermogen hadden is het redelijk en billijk dat er een verdeelsleutel komt met betrekking tot de draagplicht van de rekening-courantschuld nu deze schuld is ontstaan door de leefwijze van het gezin. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen is de vrouw academisch gevormd, zelf advocaat en had zich ook zelf kunnen realiseren dat de leefwijze van partijen niet te bekostigen was. Het hof acht het derhalve niet redelijk en billijk dat de man alleen draagplichtig is met betrekking tot deze rekening-courantschuld. De rechtsrelatie tussen ex-echtgenoten worden mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden. De man was advocaat/partner in een [advocaat] advocaten kantoor. Ook de man had zich dienen te realiseren dat de wijze waarop werd omgegaan met de financiën onverantwoord was. Het hof acht het redelijk en billijk dat de vrouw ook bijdraagt aan de aflossing van de rekening-courantschuld. Het hof begroot het bedrag in redelijkheid op € 500.000,00. Dit bedrag is zij aan de man verschuldigd op het moment dat hij de rekening-courantschuld volledig heeft afgelost.
Artikel 1:88 BW
6.1
De vrouw heeft op 21 september 2019 de vernietiging van de overeenkomsten tot geldlening tussen de man en de vennootschap van € 925.415,00 en € 56.089,04 ingeroepen. Volgens de vrouw zijn de rechtshandelingen zonder haar toestemming tot stand gekomen en derhalve in strijd met artikel 1:88 BW.
De man is van mening dat de vrouw de vernietigbaarheid te laat inroept.
6.2
Het hof oordeelt als volgt. Artikel 1: 88 BW ziet op overeenkomsten strekkende tot vervreemding, bezwaring of ingebruikgeving. In het onderhavige geval is de woning door de overeenkomsten niet vervreemd, bezwaard dan wel in gebruik gegeven. Er is geld geleend voor de verbouwing van de woningen, hetgeen door de vrouw ook is erkend. Een beroep op artikel 1:88 BW gaat dan ook niet op.

7.De slotsom

7.1
In de bestreden beschikking is de rechtbank in rechtsoverweging 2.4.14 tot en met 2.4.17 ingegaan op de rekening-courantschuld aan [A. BV] . In het dictum van de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vordering van de man niet afgewezen.
7.2
In de bestreden beschikking is de rechtbank in rechtsoverweging 2.4.10 en 2.4.11 nader ingegaan op de geldlening van de man aan [A. BV] . In het dictum van de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vordering van de man niet afgewezen.
7.3
Het hof zal gelet op het vorenstaande derhalve als volgt beslissen.

8.De beslissing

Het hof:
in aanvulling op de bestreden beschikking:
bepaalt dat de lening van de man aan [A. BV] zoals vermeld in r.o. 5.5 tot en met 5.8 door elk van partijen voor de helft moet worden gedragen;
bepaalt dat de vrouw voor een bedrag van € 500.000,00 draagplichtig is met betrekking tot de rekening-courantschuld aan [A. BV] en dat zij dit bedrag aan de man dient te vergoeden op het moment dat hij de rekening-courant integraal heeft afgelost;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, C.M. Warnaar en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. M.T. Buiting als griffier, en is op 8 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.