ECLI:NL:GHDHA:2020:1324
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep echtscheiding en nevenvoorzieningen met procesovereenkomst
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de echtscheiding en de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 mei 2019, waarin de echtscheiding was uitgesproken en de man werd verplicht een bedrag van € 115.000,- aan de vrouw te betalen. De man heeft op 28 augustus 2019 hoger beroep ingesteld, maar de vrouw heeft aangevoerd dat partijen een procesovereenkomst hebben gesloten waarbij zij zijn overeengekomen af te zien van hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen grieven heeft ingediend tegen de echtscheiding zelf, maar enkel tegen de nevenvoorzieningen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man pas op het laatste moment aangegeven dat hij het niet eens was met de echtscheiding, wat het hof als te laat heeft beschouwd. Het hof heeft vervolgens de stelling van de vrouw dat partijen een procesovereenkomst hebben gesloten, onderzocht. Het hof concludeert dat partijen inderdaad zijn overeengekomen van hoger beroep af te zien, waardoor de man niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep. De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 333 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat geen hoger beroep openstaat in zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan.