ECLI:NL:GHDHA:2020:1318

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
BK-19/00595
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete wegens niet tijdig indienen van aangifte vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzuimboete die aan N.V. [X] is opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2016. De belanghebbende, N.V. [X], had een verzuimboete van € 2.639 ontvangen, welke na bezwaar was verminderd tot € 250. Het Hof oordeelde dat de opgelegde verzuimboete passend en geboden was, en dat de door de belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende waren om een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld te onderbouwen. Het Hof benadrukte dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij alle redelijke zorg had betracht om tijdig aangifte te doen. De stelling dat er geen verzuimboete kon worden opgelegd omdat er geen vennootschapsbelasting verschuldigd was, werd verworpen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, die eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00595

Uitspraak van 15 juli 2020

in het geding tussen:
N.V. [X] ,statutair gevestigd te [Y] , belanghebbende,
(gemachtigde: [Z] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [A] en [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 5 augustus 2019, nr. SGR 19/2256.

Loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij beschikking met dagtekening 28 juli 2018 een verzuimboete opgelegd van € 2.639.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de verzuimboete verminderd tot op € 250.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 345. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 519. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een nader stuk ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 juni 2020. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
Bij brief van 1 maart 2017 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het boekjaar 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 (de aangifte). In de uitnodiging is vermeld dat de aangifte vóór 1 juni 2017 bij de Belastingdienst binnen moet zijn.
2.2.
Na verleend uitstel tot 1 november 2017, is aan belanghebbende met dagtekening 29 januari 2018 een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd. Bij brieven van 12 februari 2018 en 29 maart 2018 heeft belanghebbende (opnieuw) verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte. Aan belanghebbende is uitstel verleend tot respectievelijk 1 april 2018 en 1 mei 2018.
2.3.
Met dagtekening 25 mei 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende een aanmaning gestuurd. In de aanmaning is vermeld dat de aangifte uiterlijk op 8 juni 2018 moet zijn ingediend en dat bij niet tijdige indiening van de aangifte een boete kan worden opgelegd van minimaal € 2.639 tot maximaal € 5.278.
2.4.
Belanghebbende heeft in een brief van 12 juni 2018 gericht aan de Centrale Administratie van de Belastingdienst te Heerlen medegedeeld dat zij de aangifte vanwege problemen in het aangifteprogramma niet heeft kunnen verzenden.
2.5.
Met dagtekening 28 juli 2018 is de aanslag vennootschapsbelasting voor het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 (de aanslag) ambtshalve vastgesteld. Verder is bij gelijktijdig gegeven beschikking een verzuimboete opgelegd van € 2.639 (50% van het maximum).
2.6.
De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag en de boetebeschikking deels gegrond verklaard. Daarbij is de verzuimboete verminderd tot € 250.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen.
"13. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan [de Inspecteur] aan de belastingplichtige die de aangifte voor een aanslagbelasting niet of niet tijdig heeft gedaan een verzuimboete van ten hoogste € 5.278 opleggen. Het opleggen van een verzuimboete is een discretionaire bevoegdheid van [de Inspecteur] en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) bevat beleidsregels voor het opleggen daarvan. In paragraaf 21, derde lid, van het BBBB is bepaald dat [de Inspecteur] ter zake van een aangifteverzuim bij de vpb een verzuimboete van 50% van het wettelijk maximum oplegt, zijnde € 2.639. Naar het oordeel van de rechtbank is het door [de Inspecteur] gevoerde beleid niet in strijd met Europese regelgeving. De rechtbank heeft ook geen enkele reden om, op welke grond dan ook, het BBBB onverbindend te achten. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake wanneer de belastingplichtige geen enkel verwijt treft. Het is aan [belanghebbende] om aannemelijk te maken dat sprake is van avas.
14. Niet in geschil is dat [belanghebbende] niet tijdig aangifte heeft gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzuimboete als zodanig terecht is opgelegd. Dat de gemachtigde van [belanghebbende] vanwege zijn geestesgesteldheid niet goed meer in staat is te overzien wat er moet gebeuren en andere dingen aan zijn hoofd heeft dan het invullen van belastingformulieren en de omstandigheid dat het [de Inspecteur] bekend was dat er nog verliezen uit voorgaande jaren verrekend moesten worden waardoor [belanghebbende] geen belasting was verschuldigd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van avas te kunnen spreken. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om een naamloze vennootschap en als zij iemand machtigt om namens haar te handelen die niet in staat is het een en ander te overzien dan wel andere bezigheden heeft, komt dat voor rekening en risico van [belanghebbende]. Het had op de weg van [belanghebbende] gelegen om voorzorgsmaatregelen te treffen, bijvoorbeeld door het inschakelen van een derde of het aanwijzen van een andere gemachtigde, om te voorkomen dat de aangifte te laat zou worden ingediend. De omstandigheid dat [belanghebbende] wegens nog verrekenbare verliezen geen belasting was verschuldigd en dat uiteindelijk sprake was van een negatieve aanslag, ontslaat haar op geen enkele manier van haar verplichting aangifte te doen. Daar komt bij dat [de Inspecteur] de aangifte van [belanghebbende] nodig heeft om de verrekenbare verliezen vast te kunnen vaststellen. Vanwege de gezondheidstoestand van de gemachtigde en de omstandigheid dat door [de Inspecteur] niet is gereageerd op de brief van [belanghebbende] van 12 juni 2018, is de boete door [de Inspecteur] al gematigd tot minder dan 1/10 deel van het oorspronkelijke bedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze matiging in meer dan voldoende mate rekening gehouden met voornoemde omstandigheden. Ook overigens acht de rechtbank de aldus verminderde boete passend en geboden.
15. Voor zover [belanghebbende] stelt dat sprake is van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), overweegt de rechtbank als volgt. De aangifte vervult een essentiële rol bij de heffing van aanslagbelastingen. De verzuimboete heeft ten doel de medewerking van belastingplichtigen bij het tijdig indienen van een aangifte te bevorderen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzuimboete een legitiem doel nastreeft, waarbij sprake is van een behoorlijk evenwicht tussen het algemeen belang (de uitvoering van de belastingwetgeving mogelijk maken) en het belang van [belanghebbende] (de boete bij niet of niet tijdig doen van aangifte). De regeling is naar het oordeel van de rechtbank voorts voldoende precies, toegankelijk en voorzienbaar. Uit de Awr en het BBBB volgt immers in welke gevallen een boete zal worden opgelegd, waarbij tevens regels zijn gegeven voor wat betreft de hoogte van de op te leggen boete. De rechtbank acht een boete van € 250 voorts niet onevenredig hoog. Het beroep van [belanghebbende] op artikel 1 van het EP bij het EVRM faalt derhalve.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de verzuimboete ten bedrage van € 250 terecht en naar een juist bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert – zo begrijpt het Hof – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar voor zover daarbij de verzuimboete deels is gehandhaafd en de verzuimboete.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden aangifte te doen door – kort gezegd – de in het aangiftebiljet verzochte gegevens in te vullen en vervolgens het aangiftebiljet te ondertekenen en in te dienen bij de Belastingdienst.
Artikel 67a van de AWR (tekst 2016) bepaalt dat de inspecteur aan de belastingplichtige die de aangifte voor een aanslagbelasting niet of niet tijdig heeft gedaan een verzuimboete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. Ingevolge het vierde lid van § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (het BBBB) is sprake van een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd als de belastingplichtige niet binnen de gestelde termijn aangifte heeft gedaan en geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning daartoe.
5.2.
Vast staat dat belanghebbende de aangifte – waartoe zij was uitgenodigd – niet tijdig, ook niet na de ontvangen aanmaning, heeft ingediend. Dit brengt mee dat in beginsel aan de voorwaarden voor het opleggen van een verzuimboete is voldaan. Hierbij dient echter in aanmerking te worden genomen dat geen boete kan worden opgelegd indien een belastingplichtige geen enkel verwijt treft.
5.3.
Bij de beoordeling van een opgelegde boete geldt dat de rechter de boetebeschikking in volle omvang toetst. Dit betekent dat het Hof zelfstandig oordeelt of de verzuimboete terecht is opgelegd en zo ja, tot welke hoogte de boete passend en geboden is. Daarbij is het Hof niet gebonden aan de bepalingen uit het BBBB. Dit besluit betreft beleid, aan welk beleid de Inspecteur gehouden kan worden indien dat beleid voor belanghebbende gunstig uitpakt. Het toepassen van de voorschriften die zijn opgenomen in het BBBB door de Inspecteur vormt geen misbruik van de aan hem toegekende bevoegdheden. Het Hof verwerpt het andersluidende betoog van belanghebbende.
5.4.1.
Belanghebbende heeft een aantal feiten en omstandigheden aangevoerd voor de te late indiening van de aangifte en die volgens haar aanleiding vormen de verzuimboete te vernietigen. Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij de aangifte niet kon verzenden wegens gebreken in het aangifteprogramma, dat zij geen reactie heeft ontvangen op haar brief van 12 juni 2018 gericht aan de Centrale Administratie van de Belastingdienst te Heerlen en dat rekening gehouden moet worden met de hoge leeftijd en de gezondheidstoestand van de bestuurder van belanghebbende.
5.4.2.
Belanghebbende heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat zij in de gegeven omstandigheden alle van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou worden gedaan. De genoemde feiten en omstandigheden zijn onvoldoende voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld en vormen geen aanleiding om de verzuimboete verder te verminderen. Het Hof onderschrijft het oordeel van de Rechtbank in rechtsoverweging 14 van haar uitspraak.
5.5.
De stelling van belanghebbende dat geen verzuimboete kan worden opgelegd omdat geen vennootschapsbelasting over het betreffende belastingjaar verschuldigd is, vindt geen steun in het recht en dient reeds hierom te worden verworpen. Geen wettelijke of andere regeling verhindert immers het opleggen van een verzuimboete bij een zogenoemde nihilaanslag.
5.6.
Voor zover belanghebbende met haar stelling dat het BBBB in strijd is met de Nederlandse belastingwetgeving die uitgaat van een belastingvrije voet, bedoelt te stellen dat de beginselen van behoorlijk bestuur en de belastingwetten in de onderhavige situatie verhinderen een verzuimboete op te leggen, faalt deze stelling op grond van hetgeen hiervoor in overweging 5.5 is overwogen. De omstandigheid dat de verzuimboete gelijktijdig met de aanslag is opgelegd en op het zelfde biljet is vermeld, brengt niet mee dat de verzuimboete als onderdeel van de belastingheffing moet worden beschouwd, zodat bij een verschuldigd bedrag aan belasting van nihil geen verzuimboete kan worden opgelegd zoals belanghebbende betoogt. Derhalve falen ook de overige klachten.
5.7.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, is een verzuimboete van € 250 passend en geboden. Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Obbink-Reijngoud, P.J.J. Vonk en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 15 juli 2020 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (ziewww.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Bijlage: Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.