ECLI:NL:GHDHA:2020:1313

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
200.275.048/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling en papieren schenking met betrekking tot de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het doen van een papieren schenking door de bewindvoerder van de rechthebbende. De bewindvoerder had in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter van 5 december 2019 aangevochten, waarin het verzoek tot machtiging voor een schenking op papier was afgewezen. De rechthebbende, die verstandelijk beperkt is en lijdt aan een autistische stoornis, had in het verleden schenkingen ontvangen, maar de bewindvoerder stelde dat de huidige financiële situatie van de rechthebbende het noodzakelijk maakte om opnieuw een schenking te doen om toekomstige zorgkosten te dekken. Het hof overwoog dat er geen schenkingstraditie meer was, aangezien er sinds 2016 geen schenkingen waren gedaan. Bovendien bleek dat de voorgestelde schenking financieel nadelig zou zijn voor de rechthebbende, omdat de kosten van de schenking en de rente die betaald moest worden aan de begunstigden hoger zouden zijn dan de voordelen. Het hof besloot daarom de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het verzoek van de bewindvoerder af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.275.048/01
rekestnummer rechtbank : EJ VERZ 19-84551
zaaknummer rechtbank : 8036242
Bm.nr. : 9284
beschikking van de meervoudige kamer van 1 juli 2020
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [naam appellante] of: de bewindvoerder,
advocaat mr. F.B. Kloppenburg te Leiden,
Als belanghebbende is in deze zaak aangemerkt:
[naam belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de rechthebbende.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag, van 5 december 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De bewindvoerder is op 3 maart 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de bewindvoerder:
- een brief van 15 april 2020 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een e-mailbericht met bijlagen, ingekomen op 27 mei 2020;
van de zijde van de rechthebbende:
-een brief van 1 mei 2020, ingekomen op 4 mei 2020.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 juni 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de bewindvoerder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam] , echtgenoot van de bewindvoerder.
De rechthebbende is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
3.2
Bij beschikking van 27 juni 2000 heeft de kantonrechter te Den Haag, op verzoek van [naam appellante] (een zus van de rechthebbende), over de goederen die de rechthebbende (zullen) toebehoren, bewind ingesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van [naam appellante] tot bewindvoerder.
3.3
Bij beschikking van 15 februari 2001 heeft de kantonrechter te Delft, op verzoek van de bewindvoerder, de beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 27 juni 2000 gewijzigd, in die zin dat het bij die beschikking ingestelde bewind is opgeheven, met bepaling dat onder bewind worden gesteld spaarrekeningen, beleggingsrekening(en) en –verzekeringen en/of kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule die toebehoren aan de rechthebbende.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerder, strekkende tot verlening van een machtiging tot het doen van een schenking op papier in het jaar 2019 aan de broers en zussen van de rechthebbende tot het fiscaal vrijgestelde bedrag, afgewezen.
4.2
De bewindvoerder is het met die beslissing niet eens. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de bewindvoerder met ingang van de datum van indiening van het beroepschrift gemachtigd zal zijn tot het doen van een schenking namens de rechthebbende, zoals zij hiertoe gerechtigd was in de jaren 2012 tot en met 2016.
4.3
De rechthebbende heeft aan het hof schriftelijk kenbaar gemaakt het eens te zijn met het verzoek van de bewindvoerder.

5.De motivering van de beslissing

Het standpunt
5.1
De bewindvoerder voert – kort samengevat – het volgende aan. Het primaire belang bij het doen van een schenking bestaat, net zoals in de jaren 2012 tot en met 2016, uit het vormen en behouden van een financiële reserve ten behoeve van de rechthebbende, die de rechthebbende na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd kan aanwenden voor het inkopen van zorg die niet onder de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) valt. Hiertoe heeft de rechthebbende in fiscaal opzicht belang bij het laag houden van zijn vermogen, om zodoende ook zijn eigen bijdrage aan het CAK laag te houden. De schenkingen dienen derhalve uitsluitend het doel om de noodzakelijke zorg te zijner tijd te kunnen bekostigen. De kantonrechter miskent de toekomstige behoeften van de rechthebbende. De rechthebbende is verstandelijk beperkt en lijdt aan een autistische stoornis. Een duidelijke dagstructuur is voor hem noodzakelijk. Na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, dient de rechthebbende de kosten voor dagbesteding zelf te dragen, nu deze niet worden vergoed onder de Wlz. Bij een toewijzing van de machtiging wordt het vermogen van de rechthebbende beschermd voor deze hoge toekomstige kosten. Bij een afwijzing van de machtiging, hetgeen een hogere eigen bijdrage tot gevolg heeft, komt het vermogen van de rechthebbende, waaruit die hogere bijdrage dan moet worden voldaan, in gevaar en wordt de dagbesteding hem mogelijk ontnomen. Hiermee wordt afgedaan aan de leefomgeving van de rechthebbende. Volgens de bewindvoerder weegt in dit geval het belang van de rechthebbende bij verlaging van de eigen bijdrage en dus het doen van de schenkingen als gevraagd, zwaarder dan het algemeen belang, dat maar zeer beperkt wordt geraakt.
Verder brengt de bewindvoerder naar voren dat de schenkingen pas opeisbaar worden op het moment van overlijden van de rechthebbende. Het gegeven dat er geen testament is en geen andere erfgenamen dan de betreffende broers en zusters zullen zijn, zijnde de begunstigden van de schenking, dient in de beoordeling te worden meegenomen, nu dit gegeven in de rechtspraak heeft geleid tot toewijzing van een dergelijk verzoek, aldus de bewindvoerder.
De beoordeling
5.2
Het hof constateert dat het verzoek is gedaan over het jaar 2019. Nu het jaar 2019 inmiddels is verstreken en het niet meer mogelijk is om een schenking als bedoeld te doen in 2019, zal het hof dit verzoek opvatten als een verzoek tot het doen van een schenking op papier in het jaar 2020 tot het fiscaal vrijgestelde bedrag, zijnde € 2.208,- per persoon.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:441 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek behoeft de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor het beschikken over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt.
5.4
Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige wordt in de regel acht geslagen op de “Aanbevelingen meerderjarigenbewind” van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht (hierna: de aanbevelingen), die met het oog op de gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de bewindspraktijk zijn vastgesteld.
5.5
Uit de aanbevelingen volgt dat een door de bewindvoerder ingediend verzoek om te worden gemachtigd tot het doen van een schenking namens een rechthebbende, die zijn wil niet kan bepalen, wordt afgewezen, indien geen schenkingstraditie wordt aangetoond. In bijzondere, door de bewindvoerder aan te voeren, omstandigheden kan daarvan worden afgeweken indien het belang van de rechthebbende dat vereist, dan wel indien de schenking de leefomgeving van de rechthebbende verbetert. Voorts wordt een schenking in beginsel niet toegestaan als het liquide vermogen van de rechthebbende als gevolg van die schenking minder dan € 30.000,- komt te bedragen.
5.6
Niet in geschil is dat de rechthebbende zijn wil niet kan bepalen. Door de bewindvoerder is erkend dat er na het jaar 2016 geen sprake (meer) is van een schenkingstraditie. Weliswaar is in de jaren 2012 tot en met 2016 door de toenmalig toezichthoudende kantonrechters jaarlijks een machtiging verleend tot het doen van schenkingen op papier aan de broers en zussen van de rechthebbende tot het fiscaal vrijgestelde bedrag, maar de traditie is doorbroken omdat in de jaren 2017 en 2018 geen verzoek tot schenken is gedaan. Het vermogen van de rechthebbende liet het doen van schenkingen in die jaren niet toe. Dat is anders geworden omdat de rechthebbende in 2019 van zijn moeder ruim € 12.000,- erfde. Bovendien hebben de schenkingen plaatsgevonden nadat het bewind in het jaar 2000 is ingesteld zodat geen sprake is van een schenkingstraditie als bedoeld in onderdeel D.3 van de genoemde aanbevelingen.
5.7
Het hof is van oordeel dat de bewindvoerder geen omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat dient te worden afgeweken van de hoofdregel uit de aanbevelingen dat sprake moet zijn van een schenkingstraditie. Dat het belang van de rechthebbende de schenking vereist of dat de leefomgeving van de rechthebbende door de schenking verbetert is niet gebleken. Volgens de bewindvoerder is de rechthebbende bij een toewijzing van de machtiging, waardoor zijn vermogen met ongeveer € 11.000,- afneemt, op jaarbasis een bedrag van € 400,-- minder aan eigen bijdrage verschuldigd aan het CAK. Daartegenover staat echter dat de rechthebbende, bij een toewijzing van de machtiging, over het geschonken bedrag 6% rente aan de begunstigden dient te betalen, hetgeen neerkomt op een bedrag van ruim € 600,--. Gelet op de belangen van de rechthebbende die het hof in het oog moet houden, kan het geen rekening houden met de niet vastgelegde en ook ter zitting niet onderbouwde toezegging van de begunstigden om de ontvangen rente in natura of anderszins ten goede van de rechthebbende te laten komen. Daar komen de notariskosten voor het opstellen van een schenkingsakte nog eens bij, althans ter zitting is gebleken dat het de bedoeling is dat deze kosten voor rekening komen van de rechthebbende. De papieren schenking zoals die aan het hof is voorgelegd, pakt voor de rechthebbende dan ook per saldo negatief uit. De constructie kost de rechthebbende meer geld dan dat die hem oplevert.
5.8
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking – zij het op andere gronden – bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 december 2019;
wijst af het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, E.A. Mink en F.A.M. Schoenmaker, bijgestaan door mr. F. Sereke als griffier en uitgesproken ter terechtzitting van 1 juli 2020.