[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] op [geboortedatum] 1981,
BRP-adres: [adres],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 7 juli 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 december 2018 te Voorschoten, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, (de Leidseweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- heeft gereden terwijl hij een (grote) hoeveelheid alcohol (820 ugl) had genuttigd en/of (vervolgens)
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of het besturen van zijn motorrijtuig, immers reed hij terwijl zijn linkerarm in het gips zat en/of (vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht tengevolge waarvan hij met onverminderde snelheid tegen een voor hem (af)remmende danwel stilstaande auto (Audi) is gebotst waardoor die Audi met kracht naar voren werd geduwd en (vervolgens) tegen de voor die Audi stilstaande Skoda is gebotst, waardoor (een) ander(en) te weten de bestuurder van de Audi en/of de bestuurder van de Skoda en/of de passagier in de Skoda (genaamd 1) [aangever 1] en/of 2) [aangever 2] en/of 3) [aangever 3]) zwaar lichamelijk letsel, te weten ad 1) kneuzing van de ribben en/of een breukje van een rib en/of kneuzing van de nek en/of ad 2) licht traumatisch hoofd-hersenletsel en/of ad 3) nekklachten, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 december 2018 te Voorschoten als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Leidseweg, als volgt heeft gehandeld:
- heeft gereden terwijl hij een (grote) hoeveelheid alcohol (820 ugl) had genuttigd en/of (vervolgens)
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of het besturen van zijn motorrijtuig, immers reed hij terwijl zijn linkerarm in het gips zat en/of (vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht tengevolge waarvan hij met onverminderde snelheid tegen een voor hem (af)remmende danwel stilstaande auto (Audi) is gebotst waardoor die Audi met kracht naar voren werd geduwd en (vervolgens) tegen de voor die Audi stilstaande Skoda is gebotst, waardoor (een) ander(en) te weten de bestuurder van de Audi en/of de bestuurder van de Skoda en/of de passagier in de Skoda (genaamd 1) [aangever 1] en/of 2) [aangever 2] en/of 3) [aangever 3]) letsel heeft/hebben bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 8 december 2018 te Voorschoten, als bestuurder van een motorrijtuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 820 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De verdachte wordt van het tenlastegelegde onder 1 primair vrijgesproken voor zover het tenlastegelegde betrekking heeft op [aangever 2] en [aangever 3], nu het hof uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat bij deze personen sprake is van een door het ongeval veroorzaakt zwaar lichamelijk letsel, dan wel zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, een en ander als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Voor beantwoording van de vraag of het de verdachte in de tenlastelegging gemaakte verwijt van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 kan worden bewezen acht het hof het volgende van belang.
Uit de bewijsmiddelen valt op te maken dat de verdachte, nadat hij in een korte periode - naar eigen zeggen - 5 glazen bier en 2 glazen Jägermeister had genuttigd, als bestuurder in een personenauto is gaan rijden, met als inzittenden zijn twee jonge neefjes. De verdachte reed op de Leidseweg te Voorschoten in de richting van de T-kruising met de Bachlaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op de Leidseweg, bij de voornoemde T-kruising, een blauwe Audi stil zag staan. Vervolgens heeft hij zijn hoofd achterom gewend, in de richting van een neefje dat op de achterbank zat, om hem te vermanen niet te zeuren en te blijven zitten. Dit duurde enkele seconden, gedurende welke tijd de verdachte geen aandacht had voor het verkeer voor hem, totdat de verdachte met onverminderde snelheid op deze stilstaande Audi is gebotst. Door het ongeval is aan de bestuurder van de Audi lichamelijk letsel toegebracht, waaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het hof is van oordeel, dat de verdachte, door onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol (uit onderzoek is een ademalcoholgehalte van 820 ugl gebleken) achter het stuur plaats te nemen en vervolgens tijdens het rijden geruime tijd afgeleid achterom te kijken en zijn aandacht niet op de weg te richten, terwijl hij met onverminderde snelheid afreed op een kruispunt, waar hij ook nog eens kort daarvoor een auto had zien stilstaan, zich verwijtbaar schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen. Hierdoor is het aan de schuld van de verdachte te wijten dat het ongeval heeft plaatsgevonden, waarmee aan de bestuurder van de genoemde Audi lichamelijk letsel met de hiervoor genoemde gevolgen is toegebracht. Het onder 1 primair tenlastegelegde kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 december 2018 te Voorschoten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, (de Leidseweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeeronvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
- heeft gereden terwijl hij een
(grote
)hoeveelheid alcohol (
adem alcoholgehalte:820 ugl) had genuttigd en
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse
- zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht tengevolge waarvan hij met onverminderde snelheid tegen een voor hem stilstaande auto (Audi) is gebotst waardoor die Audi met kracht naar voren werd geduwd en (vervolgens) tegen de voor die Audi stilstaande Skoda is gebotst, waardoor een ander te weten de bestuurder van de Audi genaamd [aangever 1] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 8 december 2018 te Voorschoten, als bestuurder van een motorrijtuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 820 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd.
Het hof is met betrekking tot het eerste gedachtestreepje van feit 1 op de tenlastelegging van oordeel, dat de tenlastelegging op dit punt met verbetering dient te worden gelezen, in zoverre dat de in dit deel van de tenlastelegging vermelde hoeveelheid ‘(820 ugl)’ dient te worden opgevat als het ademalcoholgehalte van de verdachte, uitgedrukt in microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, nadat hij de in de tenlastelegging bedoelde grote hoeveelheid alcohol had genuttigd. Een andere uitleg is tegen de achtergrond van de gehele tenlastelegging, het daarop betrekking hebbende dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet denkbaar.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op: