ECLI:NL:GHDHA:2020:1312

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
22-004322-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeluk met letsel door onvoorzichtig en onoplettend handelen onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1981, was betrokken bij een verkeersongeluk op 8 december 2018 te Voorschoten, waarbij hij onder invloed van alcohol een aanrijding veroorzaakte. De verdachte had naar eigen zeggen 5 glazen bier en 2 glazen Jägermeister genuttigd en reed met zijn neefjes in de auto. Tijdens het rijden raakte hij afgeleid door een neefje op de achterbank, waardoor hij met onverminderde snelheid op een stilstaande auto botste. Dit leidde tot lichamelijk letsel bij de bestuurder van de stilstaande auto, wat resulteerde in tijdelijke ziekte en verhindering in de normale bezigheden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen, wat wettig en overtuigend kon worden bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof bevestigde de bewezenverklaring van de overtredingen van artikel 6 en artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De straf werd vastgesteld op een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaren.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004322-19
Parketnummer: 09-017445-19
Datum uitspraak: 21 juli 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 augustus 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] op [geboortedatum] 1981,
BRP-adres: [adres],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 7 juli 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 december 2018 te Voorschoten, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, (de Leidseweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl hij een (grote) hoeveelheid alcohol (820 ugl) had genuttigd en/of (vervolgens)
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of het besturen van zijn motorrijtuig, immers reed hij terwijl zijn linkerarm in het gips zat en/of (vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht tengevolge waarvan hij met onverminderde snelheid tegen een voor hem (af)remmende danwel stilstaande auto (Audi) is gebotst waardoor die Audi met kracht naar voren werd geduwd en (vervolgens) tegen de voor die Audi stilstaande Skoda is gebotst, waardoor (een) ander(en) te weten de bestuurder van de Audi en/of de bestuurder van de Skoda en/of de passagier in de Skoda (genaamd 1) [aangever 1] en/of 2) [aangever 2] en/of 3) [aangever 3]) zwaar lichamelijk letsel, te weten ad 1) kneuzing van de ribben en/of een breukje van een rib en/of kneuzing van de nek en/of ad 2) licht traumatisch hoofd-hersenletsel en/of ad 3) nekklachten, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 december 2018 te Voorschoten als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Leidseweg, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar:
- heeft gereden terwijl hij een (grote) hoeveelheid alcohol (820 ugl) had genuttigd en/of (vervolgens)
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of het besturen van zijn motorrijtuig, immers reed hij terwijl zijn linkerarm in het gips zat en/of (vervolgens)
- zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht tengevolge waarvan hij met onverminderde snelheid tegen een voor hem (af)remmende danwel stilstaande auto (Audi) is gebotst waardoor die Audi met kracht naar voren werd geduwd en (vervolgens) tegen de voor die Audi stilstaande Skoda is gebotst, waardoor (een) ander(en) te weten de bestuurder van de Audi en/of de bestuurder van de Skoda en/of de passagier in de Skoda (genaamd 1) [aangever 1] en/of 2) [aangever 2] en/of 3) [aangever 3]) letsel heeft/hebben bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 8 december 2018 te Voorschoten, als bestuurder van een motorrijtuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 820 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De verdachte wordt van het tenlastegelegde onder 1 primair vrijgesproken voor zover het tenlastegelegde betrekking heeft op [aangever 2] en [aangever 3], nu het hof uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat bij deze personen sprake is van een door het ongeval veroorzaakt zwaar lichamelijk letsel, dan wel zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, een en ander als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Nadere bewijsoverweging
Voor beantwoording van de vraag of het de verdachte in de tenlastelegging gemaakte verwijt van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 kan worden bewezen acht het hof het volgende van belang.
Uit de bewijsmiddelen valt op te maken dat de verdachte, nadat hij in een korte periode - naar eigen zeggen - 5 glazen bier en 2 glazen Jägermeister had genuttigd, als bestuurder in een personenauto is gaan rijden, met als inzittenden zijn twee jonge neefjes. De verdachte reed op de Leidseweg te Voorschoten in de richting van de T-kruising met de Bachlaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op de Leidseweg, bij de voornoemde T-kruising, een blauwe Audi stil zag staan. Vervolgens heeft hij zijn hoofd achterom gewend, in de richting van een neefje dat op de achterbank zat, om hem te vermanen niet te zeuren en te blijven zitten. Dit duurde enkele seconden, gedurende welke tijd de verdachte geen aandacht had voor het verkeer voor hem, totdat de verdachte met onverminderde snelheid op deze stilstaande Audi is gebotst. Door het ongeval is aan de bestuurder van de Audi lichamelijk letsel toegebracht, waaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het hof is van oordeel, dat de verdachte, door onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol (uit onderzoek is een ademalcoholgehalte van 820 ugl gebleken) achter het stuur plaats te nemen en vervolgens tijdens het rijden geruime tijd afgeleid achterom te kijken en zijn aandacht niet op de weg te richten, terwijl hij met onverminderde snelheid afreed op een kruispunt, waar hij ook nog eens kort daarvoor een auto had zien stilstaan, zich verwijtbaar schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen. Hierdoor is het aan de schuld van de verdachte te wijten dat het ongeval heeft plaatsgevonden, waarmee aan de bestuurder van de genoemde Audi lichamelijk letsel met de hiervoor genoemde gevolgen is toegebracht. Het onder 1 primair tenlastegelegde kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 december 2018 te Voorschoten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, (de Leidseweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeeronvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl hij een
(grote
)hoeveelheid alcohol (
adem alcoholgehalte:820 ugl) had genuttigd en
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse
- zijn motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht tengevolge waarvan hij met onverminderde snelheid tegen een voor hem stilstaande auto (Audi) is gebotst waardoor die Audi met kracht naar voren werd geduwd en (vervolgens) tegen de voor die Audi stilstaande Skoda is gebotst, waardoor een ander te weten de bestuurder van de Audi genaamd [aangever 1] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 8 december 2018 te Voorschoten, als bestuurder van een motorrijtuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 820 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd.
Het hof is met betrekking tot het eerste gedachtestreepje van feit 1 op de tenlastelegging van oordeel, dat de tenlastelegging op dit punt met verbetering dient te worden gelezen, in zoverre dat de in dit deel van de tenlastelegging vermelde hoeveelheid ‘(820 ugl)’ dient te worden opgevat als het ademalcoholgehalte van de verdachte, uitgedrukt in microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, nadat hij de in de tenlastelegging bedoelde grote hoeveelheid alcohol had genuttigd. Een andere uitleg is tegen de achtergrond van de gehele tenlastelegging, het daarop betrekking hebbende dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet denkbaar.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (820 microgram).

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft, rijdend onder invloed van alcohol, op de bewezen verklaarde wijze een verkeersongeval veroorzaakt, waardoor de bestuurder van de auto waar de verdachte tegenop is gebotst, zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Uit de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder het proces-verbaal aanrijding misdrijf – onder andere inhoudende een verklaring van het slachtoffer -, komt treffend naar voren tot welk leed het handelen van de verdachte voor dit slachtoffer heeft geleid. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan voorts worden opgemaakt dat naast voormeld slachtoffer nog meer personen letsel hebben opgelopen en leed is toegebracht door het handelen van de verdachte, waaronder de dochter van voornoemd slachtoffer. Het hof weegt dit in strafverzwarende zin mee. De verdachte heeft door zijn verkeersgedrag blijk gegeven van een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van de veiligheid van andere verkeersdeelnemers. De omstandigheid dat er twee kinderen in de door de verdachte bestuurde auto zaten, welke hij ook aan deze gevaren heeft blootgesteld, illustreert dit eveneens.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder, zij het al langere tijd geleden, onherroepelijk is veroordeeld voor een verkeersdelict.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit, mr. R.M. Bouritius en mr. M.A.J. van de Kar, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 juli 2020.