ECLI:NL:GHDHA:2020:1307

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
22-002217-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake wederrechtelijke vrijheidsberoving en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 20 juli 2020 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 april 2015. De verdachte, geboren in 1986, was in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor het onder 2 tenlastegelegde. De officier van justitie ging in hoger beroep. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 26 november 2019 en 6 juli 2020 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een gevangenisstraf van drie jaren. Het hof oordeelde dat het vonnis niet in stand kon blijven en achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer op 3 september 2014, alsook aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het bezit van 16,8 gram cocaïne. Het hof legde een gevangenisstraf op van 22 maanden, met aftrek van voorarrest, en beval de gevangenneming van de verdachte. Het hof overwoog dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, wat leidde tot een matiging van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002217-15
Parketnummer: 09-767244-14
Datum uitspraak: 20 juli 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 april 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum] 1986,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
26 november 2019 en 6 juli 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de benadeelde partijen te kennen gegeven dat de vorderingen tot schadevergoeding van [benadeeldepartij1] en [slachtoffer] in deze zaak niet worden gehandhaafd. De vorderingen tot schadevergoeding zijn derhalve in hoger beroep niet meer aan de orde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 september 2014 te Leiden en/of Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] (met gebruikmaking van de aanwezigheid van een grote hond):
- ( in Leiden) in een auto gedwongen en/of
- ( vervolgens) verhinderd die auto te verlaten en/of
- in die auto geslagen en/of gestompt, althans op die [benadeeldepartij2] geweld toegepast en/of
- gedwongen met die auto van Leiden naar Leidschendam mee te rijden;
2.
hij in of omstreeks de periode tussen 3 september 2014 en 5 september 2014 te Den Haag opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,8 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de gevangenneming van de verdachte zal worden bevolen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks3 september 2014 te Leiden en/of Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg
en/of elders in Nederlandtezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers
heeft/hebben hij verdachte en
/ofzijn mededader
(s)die [slachtoffer]
(met gebruikmaking van de aanwezigheid van een grote hond):
- (in Leiden) in een auto gedwongen en/of
-
(vervolgens)verhinderd
dieeenauto te verlaten en
/of
- in die auto geslagen en/of gestompt, althans op die [slachtoffer] geweld toegepast en/of
- gedwongen met die auto van Leiden naar Leidschendam mee te rijden.
2.
hij in
of omstreeksde periode tussen 3 september 2014 en 5 september 2014 te Den Haag opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,8 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft de bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 tenlastegelegde op de gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir - kort en zakelijk weergegeven – dat de verdachte (hierna: [verdachte])en diens medeverdachte (hierna: [medeverdachte])op twee momenten een voorverkenning hebben gedaan bij het huis van het slachtoffer en nabij de latere plaats delict, dat [verdachte] en [medeverdachte] in een auto met daarin een grote hond met het slachtoffer naar Leidschendam zijn gereden, alwaar het slachtoffer met een gescheurd shirt uit de auto is gerend, achtervolgd door [verdachte] en [medeverdachte].
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de onder 1 tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving niet bewezen kan worden, op de gronden zoals vermeld in de pleitnota en mondeling aangevuld ter terechtzitting in hoger beroep – kort en zakelijk weergegeven – inhoudend dat voor het bewijs van het slaan en het stompen van het slachtoffer door [medeverdachte] er alleen de verklaring van [verdachte] is en deze handelingen in het kader van een ruzie werden verricht, dat de aanwezigheid van een hond niet redengevend is voor het bewijs van het tenlastegelegde, terwijl voor de overige elementen van het tenlastegelegde geen direct bewijs is zodat vrijspraak dient te volgen.
Overweging hof
Op 3 september 2014 is [slachtoffer] kort vóór 22.30 uur neergeschoten op de [straat] in Leidschendam. Aan de verbalisanten die als eersten ter plaatse zijn, vertelt hij dat hij door twee mannen in een auto is ontvoerd uit Leiden.
Onbetwist is dat die twee mannen in die auto [verdachte] en [medeverdachte] zijn. Vast staat tevens dat die auto in Leiden is gaan rijden met het slachtoffer daarin.
Met de verdediging en anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat het slachtoffer in Leiden op de plaats waar hij zijn auto heeft achtergelaten, te weten op het trottoir aan de Lariksrode te Leiden, gedwongen is om in die auto plaats te nemen. De omstandigheid dat de auto op 4 september volgens de echtgenote van het slachtoffer niet afgesloten is aangetroffen is weliswaar een aanwijzing dat het slachtoffer mogelijkerwijs niet van plan was met [verdachte] en [medeverdachte] te gaan rijden maar het is geen onomstotelijk bewijs dat hij aldaar tegen zijn zin in die auto terecht is gekomen. Dat het slachtoffer nooit zijn auto open zou laten volgens zijn echtgenote en anderen maakt dat niet anders.
Of het slachtoffer rechtmatig dan wel wederrechtelijk in de auto terecht is gekomen is echter niet doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Een rit in een auto kan immers rechtmatig beginnen maar op enig moment gedurende de rit onrechtmatig worden. Naar het oordeel van het hof is dat het geval en wel op grond van het navolgende in onderlinge samenhang bezien.
Het slachtoffer zou die avond zijn gezin ophalen op Schiphol en heeft daarover contact gehad met zijn echtgenote. Tevens had hij die avond nog andere afspraken zoals blijkt uit de verklaringen van de getuigen [getuige1] en [getuige2]. Getuige [getuige1] vroeg op 3 september 2014 om 22.03 uur via zijn mobiele telefoon aan het slachtoffer of hij naar de zaak kon komen en kreeg vervolgens om 22.04 uur een bericht van het slachtoffer dat hij er aan kwam. Getuige [getuige2] verklaart over een afspraak met het slachtoffer om 22.30 uur alsmede over de omstandigheid dat het slachtoffer zijn gezin moest ophalen op Schiphol. Dat gelet op het tijdsbestek het slachtoffer dan ook nog in de auto van [verdachte] zou stappen mede om, zoals die verklaart, terug naar diens woning in Leidschendam te gaan om de hond van de verdachte thuis te brengen is hoogst onwaarschijnlijk, te meer daar [verdachte] hem wilde spreken over/voor drugs en die zelf aangeeft te weten van de afspraak van het slachtoffer op Schiphol.
Gelet op de verklaring van [getuige1] is het slachtoffer op enig moment na 22.04 uur in de auto van [verdachte] terecht gekomen. Het slachtoffer is kort vóór 22.27 uur in Leidschendam neergeschoten. De getuigen [getuige3] en [getuige4] hebben namelijk op dit tijdstip het alarmnummer 112 gebeld en er zal een korte tijdsspanne gezeten hebben tussen het horen van het schot en het bemerken van c.q. het eerste contact met het slachtoffer. In de tussentijd is de auto van [verdachte] dus van Leiden naar Leidschendam gereden. Dit kan niet anders dan met behoorlijk hoge snelheid zijn geweest want de reistijd tussen Leiden en Leidschendam is nader onderzocht en het blijkt dat men er ongeveer 25 minuten over doet om van de Lariksrode te Leiden naar de Kastelenring in Leidschendam nabij de plaats delict te rijden. Gedurende die rit is er volgens [verdachte] onenigheid ontstaan tussen het slachtoffer en [medeverdachte]. [medeverdachte] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen, ook met betrekking tot deze voor hem belastende verklaring van [verdachte] maar geheel los van de vraag of de verklaring van [verdachte] op dit punt betrouwbaar is, volgt in ieder geval uit hetgeen zich in het dossier bevindt dat het slachtoffer uit de auto is gevlucht ter hoogte van de glasbakken op de Kastelenring terwijl die auto stil stond met de voorzijde in de richting van de Tuinenlaan, dat het slachtoffer direct door zowel [medeverdachte] als [verdachte] achterna is gerend en vervolgens is neergeschoten terwijl hij riep “doe mij niks”, laat mij met rust, ik heb niets gedaan” en “ik heb het niet gedaan” en een van de twee achtervolgende mannen riep “blijf staan”. Dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] achter het slachtoffer rennen duidt er naar de uiterlijke verschijningvorm bezien niet alleen op dat het slachtoffer probeerde om aan een onveilige situatie en dus weg uit de auto en aan [verdachte] en [medeverdachte] te ontkomen maar ook dat [verdachte] en [medeverdachte] beoogden het slachtoffer daarvan te weerhouden en hem onder hun invloedssfeer te houden, terwijl uit de woorden van het slachtoffer ook bezwaarlijk iets anders is af te leiden dan dat hem door [medeverdachte] en [verdachte] iets werd verweten.
Conclusie
Op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang gelezen komt het hof tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van
[slachtoffer]. De verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer, nadat hij in de auto van de verdachte is beland, van zijn vrijheid beroofd en/of beroofd gehouden door te verhinderen dat hij die auto zou verlaten en door hem te dwingen mee te rijden naar Leidschendam. Het slachtoffer is op enig moment uit de auto gevlucht en door de medeverdachte neergeschoten, waardoor het slachtoffer uiteindelijk is komen te overlijden. Door aldus te handelen heeft de verdachte het slachtoffer belemmerd in zijn persoonlijke bewegingsvrijheid en een grove inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke en geestelijke integriteit. Een dergelijk feit wordt door slachtoffers bovendien als zeer bedreigend en beangstigend ervaren.
Voorts heeft de verdachte 16,8 gram cocaïne aanwezig gehad. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd en drugs leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten niet in aanraking is geweest met justitie en ook na deze feiten niet meer – op een strafbeschikking na – in aanraking is gekomen met justitie.
Gelet op het voorgaande en de ernst van vooral het onder 1 bewezenverklaarde feit, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Het hof overweegt daartoe dat de rechtbank op 23 april 2015 vonnis heeft gewezen en dat op 6 mei 2015 door de officier van justitie hoger beroep is ingesteld. Nu niet binnen twee jaren arrest is gewezen, namelijk eerst op 20 juli 2020, is het hof van oordeel dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof is derhalve – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 22 maanden, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Bevel gevangenneming
Het onder 1 bewezenverklaarde feit is een zeer zwaar vergrijp, waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Gelet op deze omstandigheid en op het feit dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het ten uitvoer te leggen gedeelte langer is dan de tijd die verdachte tot aan deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, zal het hof de gevangenneming van de verdachte bevelen. De ernstige bezwaren en gronden daartoe zijn – zoals hiervoor overwogen - zonder meer aanwezig.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 63 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Beveelt de gevangenneming van de verdachte.

Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. A.M.P. Gaakeer en mr. D.M. Thierry,
in bijzijn van de griffier mr. A.F. Verbunt.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 juli 2020.
Mr. A.M.P. Gaakeer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.