ECLI:NL:GHDHA:2020:1283

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
1096508118
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek tot schorsing uitleveringsdetentie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de opgeëiste persoon, die in detentie zat in PI Rotterdam. De rechtbank Rotterdam had eerder, op 11 juni 2020, het verzoek van de opgeëiste persoon om schorsing van de uitleveringsdetentie niet-ontvankelijk verklaard. De opgeëiste persoon heeft hiertegen hoger beroep ingesteld op 12 juni 2020. Tijdens de behandeling van het hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de relevante stukken en de beslissing van de rechtbank. De opgeëiste persoon is gehoord via telehoren in verband met de coronamaatregelen. De verdediging betoogde dat de rechtbank een onjuiste lezing van de Uitleveringswet had gegeven, maar het hof oordeelde dat er geen bevel was gegeven zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Uitleveringswet. Hierdoor waren de artikelen in het tweede lid van die wet niet van toepassing en was er geen mogelijkheid voor hoger beroep. Het hof verklaarde de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk in het hoger beroep, wat betekent dat de zaak niet verder behandeld kon worden. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is ter kennis gebracht aan de verdachte.

Uitspraak

datum beschikking: 2 juli 2020

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gegeven naar aanleiding van het hoger beroep in de zaak van de opgeëiste persoon, genaamd:

[Verdachte],

geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in PI Rotterdam, locatie Hoogvliet.
Procesgang
De rechtbank Rotterdam heeft in raadkamer bij beschikking van 11 juni 2020 het verzoek van de opgeëiste persoon om schorsing van de uitleveringsdetentie niet-ontvankelijk verklaard.
Blijkens de akte rechtsmiddel is op 12 juni 2020 namens de verdachte hoger beroep tegen die beslissing ingesteld.
Het hof heeft dit hoger beroep op 2 juli 2020 in raadkamer behandeld.
Aanwezig is [tolk], die als beëdigd tolk in de Engelse taal is ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers, onder registratienummer [nummer]. Al hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door voornoemde tolk vertolkt.
In raadkamer zijn gehoord de waarnemende advocaat en de advocaat-generaal.
Voorts heeft het hof – in verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus - in raadkamer via telehoren de opgeëiste persoon gehoord.
Het hof heeft in raadkamer kennisgenomen van de beslissing waarvan beroep en van de stukken die betrekking hebben op de voorlopige hechtenis van de opgeëiste persoon.
De beoordeling van het hoger beroep
Namens de opgeëiste persoon is betoogd dat de rechtbank het verzoek tot schorsing van de uitleveringsdetentie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ter onderbouwing is onder meer aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste lezing van de Uitleveringswet heeft gegeven.
Het hof overweegt het volgende. Artikel 56 van de Uitleveringswet luidt als volgt:
1.
In gevallen waarin krachtens deze wet een beslissing omtrent de vrijheidsbeneming kan of moet worden genomen, kan worden bevolen dat die vrijheidsbeneming voorwaardelijk wordt opgeschort of geschorst totdat de officier van justitie overeenkomstig artikel 36 in kennis is gesteld van de beslissing van Onze Minister waarbij de uitlevering is toegestaan. De te stellen voorwaarden mogen alleen strekken ter voorkoming van vlucht.
2.
Op bevelen krachtens het vorige lid gegeven door de rechtbank, dan wel door de rechter-commissaris, zijn de [artikelen 80 - met uitzondering van het tweede lid - en 81-88 van het Wetboek van Strafvordering] van overeenkomstige toepassing.
Nu er geen bevel is gegeven als bedoeld in artikel 56, eerste lid, Uitleveringswet zijn de artikelen zoals bedoeld in artikel 56, tweede lid, Uitleveringswet niet van overeenkomstige toepassing. De wet kent dan ook geen mogelijkheid voor hoger beroep als door de raadsvrouw is gesteld. De opgeëiste persoon kan daarom niet in het hoger beroep worden ontvangen.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven op 2 juli 2020 door,
mr. M.P.J.G. Göbbels voorzitter,
mr. R.F. de Knoop en mr. W.B.M. Tomesen, leden,
in bijzijn van mr. D.D.A. Hoyinck, griffier.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Den Haag, 2 juli 2020
de advocaat-generaal