ECLI:NL:GHDHA:2020:1279

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
200.267.907
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en rookverbod in de context van een ontbonden geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een beschikking van de rechtbank Den Haag met betrekking tot kinderalimentatie en verblijfsoverstijgende kosten na de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. De verzoekster in hoger beroep, aangeduid als [appellante], had eerder een voorlopige voorziening aangevraagd die door de rechtbank was toegewezen. Deze voorziening hield onder andere in dat de kinderen in een zorgregeling om de week bij de ouders verblijven en dat er kinderalimentatie van € 110,- per kind per maand moest worden betaald door [appellante] aan [verweerster 1].

Het hof oordeelde dat voor een nakomingsvordering met betrekking tot de betaling van deze bijdragen een appel tegen de beschikking in de bodemzaak niet de geëigende weg was. [appellante] had in eerste aanleg wijziging moeten vragen indien zij vond dat de beschikking niet meer voldeed aan de wettelijke maatstaven. Ook het verzoek tot het opleggen van een rookverbod op last van een dwangsom werd door het hof afgewezen, omdat het hof van oordeel was dat de procedure zich daar niet voor leende.

De rechtbank had de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.267.907/01
zaaknummer rechtbank : C/09/565363
rekestnummer rechtbank : FA RK 18-9405
beschikking van de meervoudige kamer van 15 juli 2020
inzake:
[naam 4] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. F. van den Heuvel te Arnhem,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster 1] ,
advocaat: mr. M. van Olffen te Nootdorp.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellante] heeft op 18 oktober 2019 hoger beroep ingesteld van de bestreden beschikking welk hoger beroep is ingeschreven onder nummer 200.267.907/01.
2.2
Bij het hof voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van [verweerster 1] van 29 mei 2020 met bijlagen, ingekomen op 2 juni 2020.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 juni 2020 plaatsgevonden. De zaak heeft, met instemming van partijen, in verband met ziekte van een van de raadsheren, plaatsgevonden ten overstaan van twee raadsheren van de combinatie die over de zaak heeft beslist, te weten mr. A.N. Labohm en mr. B. Breederveld. Tijdens die mondelinge behandeling is tevens behandeld het hoger beroep dat [verweerster 1] op 18 oktober 2019 heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder de zaaknummers 200.268.154/01 en 200.268.156/01.
Ter zitting zijn verschenen:
- [verweerster 1] , bijgestaan door haar advocaat mr. M. van Olffen;
- [appellante] , bijgestaan door haar advocaat mr. W. van der Meer-de Walcheren.
2.4
Na de mondelinge behandeling is bij het hof nog ingekomen een journaalbericht van de zijde van [appellante] van 9 juni 2020 alsmede op 15 juni 2020 een journaalbericht van de zijde van [verweerster 1] . Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen geen toestemming heeft gegeven nog stukken na te zenden, slaat het hof daarop geen acht.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
[verweerster 1] en [appellante] zijn op 14 juli 2009 te [plaats] een geregistreerd partnerschap aangegaan. Het geregistreerde partnerschap is ontbonden op 3 december 2019.
3.3
Partijen zijn de ouders van de thans nog minderjarige kinderen:
- [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] (hierna: [minderjarige 1] ),
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] (hierna: [minderjarige 2] ),
(hierna gezamenlijk: de minderjarigen).
3.4
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen.
3.5
Bij beschikking van 21 februari 2019 is door de rechtbank Den Haag een voorlopige voorziening getroffen, waarbij – voor zover hier van belang – een zorgregeling is bepaald waarbij de kinderen in de oneven weken bij [verweerster 1] en in de even weken bij [appellante] verblijven – derhalve om de week, voor de duur van een week – met als wisselmoment de dinsdagochtend. Daarnaast is de door [appellante] aan [verweerster 1] te betalen kinderalimentatie op € 110,- per kind bepaald.
3.6
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De bestreden beschikking

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken.
4.2
Daarnaast is bepaald:
- dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking;
- dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij [verweerster 1] is en dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij [appellante] is;
- dat met ingang van de dag dat de beschikking van ontbinding van het geregistreerd partnerschap zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, beide ouders de eigen kosten voor de minderjarigen dragen, waarbij [verweerster 1] de verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige 1] zal dragen en [appellante] de verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige 2] .
Voorts heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de ontbonden goederengemeenschap van partijen gelast zoals in het dictum van de bestreden beschikking omschreven.
4.3.
De beschikking is, met uitzondering van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd.
De omvang van het geschil
4.4
[appellante] is het (gedeeltelijk) niet eens met de bestreden beschikking en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking in die zin aan te passen dan wel aan te vullen door te bepalen dat [verweerster 1] aan [appellante] over de periode 21 februari 2019 tot en met september 2019 verschuldigd is een bedrag van € 9.139,76 te vermeerderen met de wettelijke rente als verzocht, althans een bedrag aan verblijfsoverstijgende kosten in goede justitie te bepalen en voorts [verweerster 1] te gebieden niet in de nabijheid van de minderjarigen te roken, niet binnenshuis voor de tijd dat de minderjarigen bij haar verblijven, zulks met een te verbeuren dwangsom van € 100,- voor elke keer dat [verweerster 1] dit verbod om te roken negeert. [appellante] verzoekt voorts [verweerster 1] te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
Wijziging van het verzoek ter zitting
4.5
Na de schorsing van de zaak ter terechtzitting heeft [appellante] , bij monde van haar advocaat, verzocht om haar verzoek alsnog te wijzigen. [verweerster 1] heeft bezwaar gemaakt tegen dit verzoek tot wijziging.
4.6
Het hof is van oordeel dat het verzoek van [appellante] tot wijziging van haar verzoek op de terechtzitting, te weten: na de schorsing ter zitting, tardief is. Het indienen van een wijzigingsverzoek in dit stadium acht het hof in strijd met de goede procesorde, zodat het hof aan dit verzoek voorbij gaat.

5.De motivering van de beslissing

Verblijfsoverstijgende kosten
5.1
Op bladzijde 2 van het appelschrift voert [appellante] een tweetal gronden aan tegen de bestreden beschikking.
5.2
Het bezwaar van [appellante] tegen de bestreden beschikking is:
a. a) dat de rechtbank geen beslissing heeft genomen op het verzoek van [appellante] tot terugbetaling van € 942,88 aan kinderalimentatie,
b) dat de rechtbank geen beslissing heeft genomen op het verzoek van [appellante] tot betaling van € 7.734,55 aan verschuldigde verblijfsoverstijgende kosten.
Voorts volgt uit haar toelichting op bladzijde 3 van haar appelschrift dat zij ook voor de maanden juni, juli en augustus 2019 een bedrag van € 1.405,21 aan verblijfsoverstijgende kosten van [verweerster 1] wenst te verkrijgen. Haar totale vordering op [verweerster 1] bedraagt derhalve € 9.139,76.
5.3
Ter zitting heeft de advocaat van [verweerster 1] allereerst laten weten een verweerschrift te hebben ingediend en dat hij het betreurt dat dat door niemand is ontvangen. Door de advocaat is vervolgens ter zitting verweer gevoerd. In de visie van [verweerster 1] is er geen juridische grondslag voor de vordering van [appellante] . Ten overvloede heeft [verweerster 1] nog aangevoerd dat [appellante] geen deugdelijke onderbouwing heeft gegeven voor de door haar gepretendeerde vordering.
5.4
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft op 21 februari 2019 een beschikking voorlopige voorzieningen gegeven In deze beschikking is een beslissing gegeven met betrekking tot de zorgregeling van de kinderen alsmede is in deze beschikking bepaald dat [appellante] aan [verweerster 1] moet betalen een bedrag van € 110,- per maand per kind aan kinderalimentatie.
5.5
Van deze beschikking voorlopige voorziening heeft geen der partijen tijdens de procedure een wijziging gevraagd. Niet in geschil is dat aan deze beschikking uitvoering is gegeven.
5.6
Ter zitting heeft het hof de advocaat van [appellante] gevraagd naar de juridische grondslag van haar vordering zoals vermeld in r.o. 5.2. Het hof heeft die vraag gesteld aangezien de rechtbank in het kader van de voorlopige voorziening een maatregel heeft getroffen inzake de kinderalimentatie. Hoewel de advocaat ter zitting aangaf hier nog op terug te zullen komen, heeft zij dit nagelaten.
5.7
Het hof is van oordeel dat er voor het verzoek van [appellante] zoals hiervoor geformuleerd geen grondslag bestaat nu de rechtbank een regeling heeft getroffen met betrekking tot de kinderalimentatie. Het wettelijke uitgangspunt van kinderalimentatie is behoefte en draagkracht. Als [appellante] van mening is dat [verweerster 1] haar verplichtingen met betrekking tot het levensonderhoud van de kinderen niet is nagekomen gedurende de procedure in eerste aanleg, is het appel tegen de beschikking in de bodemzaak niet de geëigende weg om gepretendeerde vordering alsnog te incasseren. Het had op de weg van [appellante] gelegen om tijdens de procedure in eerste aanleg een wijziging te vragen indien in haar visie de beschikking voorlopige voorzieningen niet meer voldeed aan de wettelijke maatstaven.
Verbod te roken op laste van een dwangsom
5.8
[appellante] voert in haar verzoekschrift, zoals aangevuld ter terechtzitting, aan dat het dringende verzoek aan [verweerster 1] om niet te roken in de nabijheid van de minderjarigen, niets heeft opgeleverd. [verweerster 1] blijft roken binnenshuis en in de auto waar de minderjarigen bij zijn.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Ook bij deze vordering heeft het hof aan [appellante] de vraag voorgelegd wat de juridische grondslag van de vordering is alsmede of het een vordering is die past binnen het kader van artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De advocaat van [appellante] heeft tijdens de behandeling terterechtzitting de door het hof gestelde vragen niet beantwoord.
5.1
Het is in beginsel aan de ouders om invulling te geven aan de wijze waarop zij hun kinderen wensen op te voeden en hoe zij zich jegens hun kinderen wensen te gedragen. Ingrijpen in het familieleven is slechts gerechtvaardigd indien er een gevaarzetting is voor de kinderen. Het hof is van oordeel dat de onderhavige procedure zich niet leent om een oordeel te geven over de vraag of [verweerster 1] al dan niet in aanwezigheid van de kinderen mag roken.
Proceskosten
5.11
Zoals gebruikelijk in procedures van familierechtelijke aard zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Wat betreft de proceskostencompensatie door de rechtbank in eerste aanleg ziet het hof geen reden om hier anders over te oordelen zodat het hof deze beslissing zal bekrachtigen.
5.12
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten tussen partijen in dit hoger beroep in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A. Zonneveld en B. Breederveld, bijgestaan door mr. A.M. Sipkes-Kerkman als griffier, en is op 15 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.