ECLI:NL:GHDHA:2020:1259

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
2200230018
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in ontnemingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, dat op 25 mei 2018 was gewezen. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie tegen de betrokkene, die in deze ontnemingszaak was vrijgesproken van het hem tenlastegelegde strafbare feit. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden bevestigd, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel was vastgesteld op € 30.211,11. Het hof heeft echter geoordeeld dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven, omdat de betrokkene in de samenhangende strafzaak is vrijgesproken. Hierdoor ontbreekt een veroordeling wegens een strafbaar feit, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002300-18 PO
Parketnummer: 10-059663-18
Datum uitspraak: 6 juli 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2018 in de ontnemingszaak tegen de betrokkene:

[betrokkene],

geboren te [plaats] op [dag] 1967,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 22 juni 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De oorspronkelijke vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat, zal worden vastgesteld op € 60.422,22 en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie de vordering beperkt tot een bedrag van € 30.211,11.
Procesgang
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2018 is het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 30.211,11 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel is aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Namens de betrokkene is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis zal worden bevestigd.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de vordering
Bij arrest van dit gerechtshof van 6 juli 2020 (rolnummer 22-002301-18) is de betrokkene als verdachte in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Het Openbaar Ministerie dient, nu een veroordeling wegens een strafbaar feit ontbreekt, niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. L.C. van Walree en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 juli 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.