ECLI:NL:GHDHA:2020:1234

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
22-005422-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van het kind en veroordeling voor mishandeling van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is vrijgesproken van de mishandeling van haar kind, omdat het hof niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat zij haar kind met opzet heeft geslagen of gestompt. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een schending van het ondervragingsrecht, maar het hof verwierp dit verweer.

Het hof heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte de vader van haar kind heeft mishandeld. Ondanks de ernst van het feit, heeft het hof besloten om geen straf of maatregel op te leggen, omdat de verdachte op dezelfde dag in een andere zaak werd veroordeeld. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek, waarbij het hof de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van de zaak in overweging heeft genomen.

De verdachte was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd en had eerder verklaringen afgelegd die ontkennend waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging voldoende gelegenheid had om gebruik te maken van het ondervragingsrecht, maar dat dit niet is gebeurd. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het tweede feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005422-17
Parketnummer: 10-064502-12
Datum uitspraak: 13 juli 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting
in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof dat plaatsvond op 6 december 2018, 20 december 2018,
6 februari 2020 en - na heropening van het onderzoek
op 20 februari 2020 - op 29 juni 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is bewezen verklaard dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, is de verdachte strafbaar verklaard en is bepaald dat ten aanzien van die bewezen verklaarde feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Voorts is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en is de benadeelde partij veroordeeld in de kosten, welke begroot zijn op nihil.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks [pleegdag] 2012 te [pleegplaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of in het gezicht heeft gekrabt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
zij op of omstreeks [pleegdag] 2012 te [pleegplaats] opzettelijk mishandelend haar kind, althans een persoon, te weten [slachtoffer 2], op/tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerd verweer
De raadsman heeft namens de verdachte primair aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 1] dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu de verdediging in deze zaak geen gebruik heeft kunnen maken van een effectieve ondervragingsmogelijkheid. Het gaat om een verklaring van ‘considerable weight’. Bovendien is er op geen enkele wijze compensatie geboden. Het vormverzuim in deze zaak is dan ook naar de mening van de raadsman niet verschoonbaar en derhalve is er sprake van een schending van artikel 6 EVRM.
Zonder de verklaring van [slachtoffer 1] is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling ter zake van mishandeling te komen en dient de verdachte te worden vrijgesproken van het aan haar onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Subsidiair is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte haar zoontje
[slachtoffer 2] heeft mishandeld, nu de opzet daartoe ontbreekt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof dient op grond van vaste jurisprudentie de volgende vragen te beantwoorden ter beoordeling van de vraag of sprake is van een schending van het ondervragingsrecht.
Heeft de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik kunnen maken van haar recht op een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid van de betrokken getuige?
Zo ja, wordt de bewezenverklaring in beslissende mate op deze verklaring gebaseerd?
Zo ja, is het gebrek aan een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid van de getuige in voldoende mate gecompenseerd?
Ad 1. Behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid
[slachtoffer 1] heeft op 20 maart 2012 aangifte gedaan van mishandeling door verdachte van hemzelf en van hun zoontje. Verdachte is daarvoor op heterdaad aangehouden en heeft op 20 en 21 maart 2012 een tweetal verklaringen van ontkennende strekking afgelegd. Zij is in verzekering gesteld en heeft in het kader van de piketregeling rechtsbijstand ontvangen van mr. P.H. Ruys, advocaat te Rotterdam, die haar blijkens de zich bij de stukken bevindende Verklaring optreden strafpiket op 21 maart 2012 in het politiebureau te Vlaardingen heeft bezocht.
Bij gelegenheid van haar heenzending is de verdachte op 21 maart 2012 in persoon een dagvaarding uitgereikt om te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Rotterdam op 4 juli 2012. Bij de stukken bevindt zich voorts een afschrift van een brief d.d. 3 april 2012 van mr. P.H. Ruys, waarbij zij zich onder opgave van het parketnummer waaronder genoemde dagvaarding werd uitgebracht stelt als raadsvrouw in de onderhavige zaak.
Blijkens de op dit afschrift gestelde aantekening heeft de raadsvrouw op 6 mei 2012 nogmaals een verzoek om stukken ingediend.
Uit een en ander leidt het hof af dat de verdachte sinds 21 maart 2012 op de hoogte was van de tegen haar ingestelde vervolging en in die zaak werd bijgestaan door de advocaat die reeds tijdens de inverzekeringstelling voor haar optrad en die in elk geval vanaf begin mei 2012 moet worden geacht op de hoogte te zijn geweest van de inhoud van de voor de verdachte belastende verklaring van [slachtoffer 1] en het daaraan in het kader van een bewijsbeslissing mogelijk toekomend gewicht.
Naar het oordeel van het hof bestond derhalve reeds in de maand mei 2012 voor de verdediging voldoende gelegenheid om een gemotiveerd verzoek in te dienen teneinde ten aanzien van de heer [slachtoffer 1] gebruik te maken van het haar toekomende ondervragingsrecht en was er toen, met de zitting van 4 juli 2012 in het vooruitzicht, ook alle aanleiding om een daarop gebaseerd verzoek in te dienen.
Dat de dagvaarding voor 4 juli 2012 vervolgens op 13 juni 2012 werd ingetrokken doet daaraan niet af. Intrekking van de dagvaarding maakt immers geen einde aan een ingestelde vervolging.
Het staat de verdediging in beginsel (immers niet zonder gevolgen voor het toetsingscriterium) weliswaar vrij om op een door haar opportuun geacht tijdstip een onderzoekswens naar voren te brengen, maar bij beoordeling van de vraag of de verdediging daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad is van belang of zij voordat effectuering van het ondervragingsrecht werd verhinderd in staat was om daartoe een verzoek te doen en dit redelijkerwijs ook van haar kon worden gevergd.
De onderbouwing van het verweer bevat geen feiten of omstandigheden die daarop een ander licht werpen dan uit het vorenoverwogene voortvloeit.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdediging die destijds werd gevoerd met voldoende besef van de urgentie van het ondervragingsrecht, in de periode tot aan het overlijden van [slachtoffer 1] op 6 september 2013, niet voldoende initiatief heeft genomen om haar ondervragingsrecht te effectueren.
Dat thans in hoger beroep van een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid van de aangever geen sprake meer kan zijn betekent om die reden niet dat in de procedure als geheel het ondervragingsrecht is geschaad, zodat het gevoerde verweer wordt verworpen.
Vrijspraak feit 2
Het hof heeft niet uit wettige bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat de verdachte haar kind met het in de tenlastelegging bedoelde opzet, voorwaardelijk opzet daaronder begrepen, heeft geslagen of gestompt.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
1.
zij op [pleegdag] 2012 te [pleegplaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]) tegen het hoofd heeft gestompt en in het gezicht heeft gekrabt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging feit 1
Naast de aangifte bezigt het hof tot bewijs het proces-verbaal van bevindingen van de politie, blijkens de inhoud waarvan de politie kort na het gebeuren letsels heeft waargenomen die logisch passen in de verklaring van aangever over het ontstaan daarvan. Bovendien blijkt daaruit dat de verdachte kort na de melding psychisch ontregeld werd aangetroffen, in welk gegeven de aangifte naar het oordeel van het hof steun vindt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel feit 1
Verdachte heeft met het onder 1 bewezenverklaarde in razernij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de vader van haar kind en hem daarmee pijn en letsel toegebracht, en dit bovendien onder de ogen van haar kind. Het hof neemt verdachte haar onverantwoordelijke gedrag bijzonder kwalijk, maar betrekt in zijn overwegingen dat verdachte vandaag in een andere zaak eveneens wordt veroordeeld. Gelet op die uitspraak zal het hof in deze zaak met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht afzien van oplegging van een straf of maatregel.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. L.A. Pit en mr. T.J. Sleeswijk Visser, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 juli 2020.