In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren en terbeschikkingstelling met dwangverpleging voor de moord op een persoon genaamd [slachtoffer 1]. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat er sprake was van voorbedachte raad, wat noodzakelijk is voor een veroordeling voor moord. De verdachte is vrijgesproken van de moord, maar is wel veroordeeld voor doodslag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk met een vuurwapen het slachtoffer heeft doodgeschoten, wat leidt tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Het hof heeft de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen beoordeeld en verweren van de verdediging verworpen, waaronder de argumenten over de betrouwbaarheid van getuigen en het postmortaal interval. De verdachte heeft psychische problemen, wat heeft geleid tot een verminderde toerekenbaarheid, maar het hof oordeelt dat dit niet volledig uitsluitbaarheid van strafbaarheid betekent. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, en de verdachte is veroordeeld tot teruggave van een in beslag genomen auto.