Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 14 juli 2020
H/BL Accountancy Groep Holding BV,
appellante in het principaal appel,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te Hoeven (gemeente Halderberge),
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
Het geding
Verdere beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep
in conventie– samengevat – (1) schadevergoeding van Fin4Finance c.s. op te maken bij staat op grond van wanprestatie en/of onrechtmatige daad, (2) verlaging van de koopprijzen van de overgenomen (certificaten van) aandelen, (3) betaling van bedragen ter zake van verbeurde boetes, een en ander (4) met een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft (1) [geïntimeerde sub 3] veroordeeld een bedrag van € 3.000,-- aan H/BL te betalen vanwege het verbeuren van boetes, (2) de koopprijs van de Raamovereenkomst [geïntimeerde sub 5] verlaagd van € 655.000,-- naar € 620.000,-- met (3) veroordeling van Flewi Holding tot betaling aan H/BL van een bedrag van € 45.000,-- te vermeerderen met wettelijke rente. Voor het overige zijn de vorderingen van H/BL afgewezen. H/BL is in de kosten van het geding in conventie veroordeeld.
in reconventie– samengevat – (1) opheffing van de door H/BL gelegde conservatoire beslagen en een verbod aan H/BL om nieuwe beslagen te leggen, op straffe van verbeurte van dwangsommen, (2) een verklaring voor recht dat H/BL onrechtmatig jegens [geïntimeerde sub 5] , Flewi Holding, [geïntimeerde sub 3] en [naam holding] heeft gehandeld, met veroordeling van H/BL tot schadevergoeding, (3) veroordeling van H/BL tot betaling van € 78.000,-- aan Flewi Holding, te vermeerderen met wettelijke rente, (4) veroordeling tot betaling van H/BL aan [naam holding] van (a) een bedrag van € 166.765,-- althans € 81.765,-- te vermeerderen met contractuele rente, (b) een bedrag van € 85.000,-- te vermeerderen met contractuele rente en (c) een bedrag € 3.575,-- aan contractuele rente, alles met veroordeling van H/BL in de kosten van het geding in reconventie. De rechtbank heeft deze vorderingen in reconventie grotendeels toegewezen. H/BL is ook in de kosten van het geding in reconventie veroordeeld.
principaal hoger beroepvordert H/BL na eiswijziging dat de bestreden vonnissen worden vernietigd, haar vorderingen in conventie alsnog worden toegewezen, waarbij de gevorderde bedragen aan verbeurde boetes zijn verhoogd, en dat de vorderingen van Fin4Finance c.s. in reconventie alsnog worden afgewezen, een en ander met een proceskostenveroordeling in beide instanties.
incidenteel hoger beroepvorderen Fin4Finance c.s. de bestreden vonnissen te vernietigen voor zover de vorderingen van H/BL in conventie zijn toegewezen en opnieuw rechtdoende deze vorderingen alsnog af te wijzen, met een proceskostenveroordeling in beide instanties.
principale grief Iwordt gewezen op een aantal feitelijke onjuistheden in de bestreden vonnissen. Fin4Finance c.s. erkennen deze onjuistheden. Het hof gaat dan ook uit van de gecorrigeerde feiten. Dat behoeft geen verdere uitwerking omdat deze feiten voor de beoordeling verder niet relevant zijn. Het hof zal verder tot uitgangspunt nemen dat de veroordeling van [geïntimeerde sub 3] vanwege de overtredingen van een relatiebeding een vergissing betreft en het om overtredingen van [geïntimeerde sub 5] gaat.
- Het beroep op dwaling dat H/BL doet inzake de totstandkoming van de raamovereenkomsten (art. 6:228 lid 1 BW). Volgens H/BL hebben [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 5] jegens haar hun inlichtingenplicht geschonden (art. 6:228 lid 1 aanhef en onderdeel b BW). H/BL vordert geen vernietiging van de raamovereenkomsten, maar verlaging van de daarbij overeengekomen koopprijzen (art. 6:230 lid 2 BW).
- Het verbeuren van boetes door [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 5] , evenals hun holdings, vanwege schending van de met hen gesloten concurrentiebedingen, door een aantal van de (voormalige) klanten van H/BL te benaderen en/of te bedienen via Fin4Finance.
- De schadeplichtigheid van Fin4Finance c.s. vanwege wanprestatie en/of onrechtmatige daad.
- De verschuldigdheid door H/BL van de restanten van de koopsommen op grond van de raamovereenkomsten.
principale grieven II tot en met Vwordt betoogd dat het beroep op dwaling ten aanzien van de Raamovereenkomst [geïntimeerde sub 3] ten onrechte is verworpen en dat de koopprijs voor de aandelen van Flewi Holding had moeten worden verlaagd tot € 539.724,45 in plaats van tot € 620.000,--. Met de
incidentele grieven II en IIIwordt betoogd dat het beroep op dwaling ten aanzien van de Raamovereenkomst [geïntimeerde sub 5] ten onrechte is gehonoreerd. Deze grieven gaan alle over het beroep op dwaling ten aanzien van de Raamovereenkomst [geïntimeerde sub 5] en de Raamovereenkomst [geïntimeerde sub 3] . De gronden die H/BL daartoe aanvoert zijn inhoudelijk voor beide overeenkomsten vrijwel gelijk, althans in hoge mate vergelijkbaar. Om die reden lenen deze grieven zich voor gezamenlijke behandeling.
Dwaling
Dwaling Raamovereenkomst [geïntimeerde sub 5] ?
“oorspronkelijke aankoopprijs”(art. 4 lid 6). De stelplicht en de bewijslast van de feitelijke uitgangspunten voor de op deze wijze berekende kooprijs liggen bij H/BL (art. 150 Rv).
“Overeenkomst tot koop en verkoop van aandelen in H/BL Accountancy Groep Holding B.V.”(hierna: de Koopovereenkomst; productie 1 van Fin4Finance c.s.). In art. 3 van de Koopovereenkomst is de
“Tegenprestatie verkrijging Aandelen H/BL”, of anders gezegd: de oorspronkelijke aankoopprijs, bepaald. Deze bestaat volgens art. 3.1 van de Koopovereenkomst uit de inbreng van de aandelen in FiniVista, een bijbetaling in geld en het afzien van de aanspraak op winstuitkeringen over 2010. Dit sluit aan op wat in de considerans, 4e bulletpoint, van de Koopovereenkomst is verwoord.
Waarde inbreng
omzeten ten onrechte het (negatieve)
resultaatniet is meegenomen (productie 67 van H/BL). Daarbij verwijst H/BL naar art. 4.2 van de Aandeelhoudersovereenkomst. Het hof verwerpt dit standpunt van H/BL. In art. 4 lid 2 van de Aandeelhoudersovereenkomst is niet te lezen dat voor de oorspronkelijke aankoopprijs is, of had moeten worden gerekend met dit resultaat. Daar komt bij dat [getuige 1] van H/BL aan zijn collega [getuige 2] bij email van 20 juli 2015 (productie 76 van H/BL) onder meer schreef:
“de vaststelling van de tegenprestatie”.In dezelfde mail van 20 juli 2015 wordt verwezen naar een bijlage waarin de waarde van de inbreng is berekend
“[o]p basis van de gegevens die we nu hebben”, waarmee wordt gerefereerd aan gegevens van ná de transactiedatum. Deze berekening is echter niet relevant, omdat de transactie niet op basis van die gegevens tot stand is gekomen.
“Toetreders”, waaronder (indirect) [geïntimeerde sub 5] , een bedrag
betalenvan € 821.290,--. De helft daarvan is € 410.645,--.
voldoenvan deze betaling van € 821.290,-- plaatsvond door een bancaire overschrijving van € 646.684,-- en – kort samengevat en geparafraseerd – een geldlening van H/BL aan de Toetreders voor een bedrag van € 174.606,-- (art. 3.2 en art. 3.3) doet aan de omvang van dit betaalde bedrag niet af.
“zijnde het teveel betaalde bedrag van de koopsom”(memorie van grieven sub 3.4.3 onder (h)), aldus nog steeds H/BL.
op dat moment(memorie van grieven sub 3.4.4), als zij had geweten dat die samenwerking al veel eerder was afgesproken en directe concurrentie met H/BL zou opleveren, geen dividend over 2014 meer verschuldigd zou zijn geweest. H/BL verwijst naar art. 4.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst, maar daarin is niet te lezen of daaruit is niet af te leiden dat dit dividend dan niet verschuldigd zou zijn geweest. Tijdens het sluiten van de Raamovereenkomst was genoemd bedrag aan dividend eenvoudigweg verschuldigd.
eerdertot stand zou zijn gekomen en er dan geen recht op dividend over 2014 zou zijn, gaat het hof ook daarin niet mee. Een dergelijke uitkomst is te speculatief. Enige toelichting van H/BL waaruit volgt dat een dergelijk resultaat redelijkerwijs te verwachten zou zijn geweest, ontbreekt. Zo is niet toegelicht waarom [geïntimeerde sub 3] met een dergelijke gang van zaken zou hebben ingestemd. Het stond hem vrij om bij H/BL te vertrekken en met [geïntimeerde sub 5] een concurrerende onderneming beginnen, ook in de nabijheid van de onderneming(en) van H/BL, en het tijdstip van vertrek in overleg te bepalen. Daar komt bij dat H/BL er groot belang bij had dat met [geïntimeerde sub 3] afspraken zouden worden gemaakt over het blijven bedienen van ‘zijn’ klanten totdat H/BL deze zelf kon gaan bedienen. Dat heeft uiteindelijk geresulteerd in de Managementovereenkomst [geïntimeerde sub 3] .
principale grieven II tot en met Vfalen en de
incidentele grieven II en IIIslagen.
principale grief VIwordt betoogd dat [geïntimeerde sub 5] een boete van € 5.000,-- heeft verbeurd op grond van art. 8 van de Managementovereenkomst [geïntimeerde sub 5] doordat de echtgenote van [geïntimeerde sub 5] aan [geïntimeerde sub 3] gevraagd heeft de administratie van Akosol, een klant van H/BL, naar haar over te zetten en dat [geïntimeerde sub 3] aan dat verzoek gehoor heeft gegeven. [geïntimeerde sub 3] heeft volgens H/BL hierbij informatie verstrekt aan [geïntimeerde sub 5] . Dat is een schending door hem van art. 4 van de Managementovereenkomst [geïntimeerde sub 3] . Daardoor heeft [geïntimeerde sub 3] ook een boete van € 5.000,-- verbeurd, aldus nog steeds H/BL.
“terzake”getuigen, in het bijzonder [getuige 1] en [getuige 2] , te horen. Dit getuigenaanbod is onvoldoende concreet en niet is onderbouwd waarom dit aanbod ter zake dienend is. Zo is niet aangegeven wat H/BL onder
“terzake”verstaat. H/BL heeft in wezen niet meer gesteld dan
datpartij Akosol per abuis – een
“evidente fout”– in art. 5.2 van de Raamovereenkomst [geïntimeerde sub 5] is opgenomen, omdat partij Akosol in een van de eerder gemaakte concepten was genoteerd, bij de totstandkoming van de definitieve versie is geschrapt, maar toch in de definitieve versie is blijven staan, maar H/BL heeft niet toegelicht
waarom. Zo is niet uiteengezet wat over Aksol is besproken en afgesproken.
principale grief VIfaalt.
incidentele grief IVbetogen Fin4Finance c.s. dat de in r.o. 4.23 van het tussenvonnis genoemde overtredingen van [geïntimeerde sub 5] zijn en niet - zoals per abuis in het eindvonnis staat – van [geïntimeerde sub 3] . Volgens Fin4Finance c.s. is er geen sprake van overtredingen van art. 8 van de Managementovereenkomst [geïntimeerde sub 5] .
principale grieven VII en VIIIwordt betoogd dat [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 5] in strijd hebben gehandeld met art. 1.5 en art. 1.7 en art. 8 lid 1 sub e van de managementovereenkomsten, daardoor jegens H/BL tekortschieten en schadeplichtig zijn. Volgens H/BL brengt de rechtbank ten onrechte de door de ene procespartij veroorzaakte schade
“in vergelijk met”de schade van een andere procespartij (memorie van grieven sub 3.8.3). Er had verwijzing naar de schadestaatprocedure dienen plaats te vinden, aldus nog steeds H/BL.
“voor zover daarbij aan klanten of voormalige klanten van werkgever diensten in welke vorm dan ook worden verricht”.Met deze toevoeging wordt benadrukt dat deze concurrentiebeperking alleen geldt als deze zich richt op klanten of voormalige klanten van H/BL. Voor het overige is het (betrokken zijn bij) het exploiteren van een concurrerende onderneming dus toegestaan. Deze tekst is duidelijk, gelezen in samenhang met de overige bepalingen van de managementovereenkomsten, en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Daaraan doet anders dan H/BL betoogt niet af wat in art. 8 lid 1 sub e van de managementovereenkomsten is bepaald, namelijk dat [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 5] en hun holdings gehouden zijn zich
“na de datum van de beëindiging van deze overeenkomst in het algemeen te zullen onthouden van activiteiten, strijdig met het bedrijfsbelang van H/BL Groep en/of haar dochtervennootschappen”.Deze tekst is vaag en ruim. Door H/BL is onvoldoende gesteld om te oordelen dat [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 5] toch hadden moeten begrijpen dat het hun, ook met inachtneming van art. 8 lid 1 sub a, niet toegestaan was een concurrerende onderneming te exploiteren of daarbij betrokken te zijn (het Haviltex-criterium).
“taken loyaal, op een verstandige wijze en naar beste weten uitvoeren, daarbij het belang van H/BL in ogenschouw nemend”en dat hun holdingvennootschappen daar voor instaan, alsmede dat het hun holdings is
“toegestaan om zich buiten deze overeenkomst bezig te houden met zakelijke en niet-zakelijke activiteiten, mits dergelijke activiteiten geen nadelige invloed hebben op de uitvoering van deze overeenkomst”.Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een schending van deze verplichtingen indien – en dat is overigens gemotiveerd betwist – [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 5] tijdens de duur van deze overeenkomsten de mogelijkheden van een onderlinge samenwerking onderzoeken en daarover concrete en bindende afspraken maken. Dat staat immers een goede uitvoering van deze overeenkomst niet zonder meer in de weg. Dat het in deze concrete gevallen anders is, heeft H/BL niet onderbouwd. Zo is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 5] hun werkzaamheden in deze periode inhoudelijk niet naar behoren hebben uitgevoerd of op een wijze die niet tot tevredenheid van de klanten van H/BL was, dan wel dat deze onvoldoende declarabel zijn geweest. Van belang op dit punt is dat ook de Aandeelhoudersovereenkomsten het [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 5] niet verbieden om een met H/BL concurrerende onderneming op te zetten. Hierbij past wel de kanttekening dat bedoelde activiteiten buiten werktijd dienen plaats te vinden. Dat dit niet zo was is gesteld noch gebleken.
principale grief IXwordt betoogd dat Fin4Finance onrechtmatig jegens H/BL handelt nu zij profiteert van de wanprestatie(s) van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 5] , bestaande uit het oprichten van Fin4Finance, het verstrekken van onjuiste informatie daarover en het benaderen van klanten. Deze grief faalt. Van wanprestaties is als gezegd geen sprake, behalve ten aanzien van het benaderen van drie klanten. Dat Fin4Finance van de laatste wanprestatie heeft geprofiteerd is niet onderbouwd.
principale grief Xbetoogt H/BL dat zij met de diverse gelegde conservatoire beslagen niet onrechtmatig heeft gehandeld. Deze grief faalt. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank in r.o. 2.27 van het eindvonnis en maakt dit tot het zijne. Daaraan voegt het hof toe dat in hoger beroep anders dan in de eerste aanleg ook de vorderingen van H/BL tegen Flewi Holding inzake de verlaging van de aankoopprijs niet toewijsbaar zijn, wat de onrechtmatigheid van de gelegde beslagen verder onderbouwt. Wat H/BL op het punt van de onrechtmatigheid van de beslagen in hoger beroep aanvoert werpt geen relevant ander licht op de zaak.
principale grief XIbetoogt H/BL dat zij zich terecht op opschorting heeft beroepen om de door Flewi Holding gevorderde betaling van het restant aan koopsom (een bedrag van € 78.000,-- met rente) inzake de Raamovereenkomst [geïntimeerde sub 5] niet te verrichten. Ook deze grief faalt. Van tekortschieten door [geïntimeerde sub 5] /Flewi Holding is geen sprake, behalve ten aanzien van de drie overtredingen van het relatiebeding voor een bedrag van in totaal € 3.000,--. Dit rechtvaardigt geen opschorting van de betaling van het verschuldigde bedrag van € 78.000,-- met rente. Er is in de stellingen van H/BL geen beroep op gedeeltelijke opschorting te lezen, zodat het hof deze mogelijkheid niet in de beoordeling zal betrekken.
principale grief XIIbetoogt H/BL dat zij onverschuldigd een bedrag van € 183.101,55 inclusief rente aan [naam holding] heeft betaald. Dit bedrag ziet op het restant aan koopsom inzake de Raamovereenkomst [geïntimeerde sub 3] . Volgens H/BL had zij het recht op opschorting van de betaling van dit bedrag. Deze grief faalt omdat van tekortschieten door [geïntimeerde sub 3] / [naam holding] geen sprake is. Wat H/BL op dit punt in hoger beroep aanvoert werpt geen relevant ander licht op de zaak.
principale grief XIIIdie ziet op deze proceskostenveroordelingen faalt dus. H/BL zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeel in de kosten van het principaal hoger beroep en als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incidenteel hoger beroep. Het arrest zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard als gevorderd.
- de gevolgen van de Raamovereenkomst [geïntimeerde sub 5] van 3 januari 2014 en de daarbij behorende Opdracht [geïntimeerde sub 5] zijn gewijzigd, in die zin dat de in deze overeenkomst genoemde koopprijs van € 665.000,- is verlaagd tot een bedrag van € 620.000,-- en Flewi Holding is veroordeel tot betaling aan H/BL van een bedrag van € 45.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2015 tot aan de dag van algehele voldoening (dictum 3.2);
- het meer of anders gevorderde is afgewezen (dictum 3.5);
in zoverre opnieuw rechtdoende:
voorts:
- veroordeelt H/BL in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van Fin4Finance c.s. tot op heden begroot op € 5.270,-- aan griffierecht en € 14.034,-- aan salaris advocaat (tarief VII, 3 punten);
- veroordeelt H/BL in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van Fin4Finance c.s. tot op heden begroot € 7.017,-- aan salaris advocaat (tarief VII, 3 punten x 0,5);
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.