ECLI:NL:GHDHA:2020:1196

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
200.251.434
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding en informatieplicht bij autobrand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen NN Non-Life Insurance N.V. inzake een schadevergoeding na een autobrand. [Appellant] had een Audi A6 verzekerd bij NN en meldde een brand in de auto op 21 augustus 2016. NN weigerde echter de schade te vergoeden, omdat zij meende dat [appellant] onjuiste informatie had verstrekt over de eigendom van de auto. Het hof oordeelt dat [appellant] de inlichtingenplicht heeft geschonden door te stellen dat hij de eigenaar van de auto was, terwijl deze in werkelijkheid op naam van zijn zoon stond. Het hof bevestigt de bevindingen van de rechtbank dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat hij de verzekeraar heeft misleid. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen en die van NN toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Het hof bekrachtigt dit vonnis en oordeelt dat [appellant] ook de onderzoekskosten van NN moet vergoeden. De zaak benadrukt het belang van transparantie en waarheidsgetrouwe informatieverstrekking in verzekeringskwesties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.251.434
Zaaknummer rechtbank : C/09/529634/ HA ZA 17-345

arrest van 14 juli 2020

inzake

[appellant] ,

wonende te Den Haag,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.H.E. Wanrooij te Den Haag,
tegen

NN Non-Life Insurane N.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: NN,
advocaat: mr. T. Riyazi te Den Haag.

De verdere loop van het geding

Voor het verloop van het geding tot 22 januari 2019, verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Bij dat tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft op 28 maart 2019 plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] zes grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft NN de grieven bestreden.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn door partijen niet, althans onvoldoende gemotiveerd, bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Aan de blote stelling dat
"de vaststelling der feiten door de rechtbank aantoonbaar ONjuist is"(laatste pagina memorie van grieven), zonder dat concreet is gemaakt op welke feiten deze klacht ziet, gaat het hof voorbij.
2. Met inachtneming van hetgeen verder in hoger beroep is komen vast te staan gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
Een zoon van [appellant] , [zoon] en/of diens toenmalige vriendin, [vriendin] (verder: [vriendin] ) hebben/heeft in Duitsland een Audi A6 gekocht (verder: de auto) voor een koopsom van € 24.800,--. In Nederland werd deze van het kenteken [kenteken 1] voorzien en op naam gezet van [vriendin] .
2.2
Op 15 maart 2016 werd het kenteken op naam gezet van [appellant] . [appellant] heeft per diezelfde datum bij NN een ING Autoverzekering afgesloten voor de auto. Hij heeft daarbij zichzelf als eigenaar en verzekeringnemer vermeld. De premie voor deze verzekering bedroeg € 229,41 per maand.
2.3
Op 21 augustus 2016 heeft [appellant] een brand in de auto gemeld.
2.4
Bij brief van 24 augustus 2016 heeft de RDW [appellant] als volgt bericht:
"(...) Onlangs heb ik te horen gekregen dat uw voertuig met kenteken [kenteken 1] niet voldoet aan de wettelijke eisen waaraan een voertuig moet voldoen. De melding is gedaan door de politie, een schade-expert van de verzekeringsmaatschappij of een technisch medewerker van de RDW.
Met ingang van 24 augustus 2016 mag u daarom niet met uw voertuig met kenteken [kenteken 1] op de weg rijden. De voertuigverplichtingen (WA-verzekering, eventuele APK en motorrijtuigenbelasting) lopen wel door. (...)"
2.5
Op 1 november 2016 is de auto bij de RDW geschorst.
2.6
NN heeft expertise-bureau CED ingeschakeld om de schade te onderzoeken. Op 16 september 2016 is de schade beoordeeld. De betrokken expert heeft gerapporteerd dat de
brand op de achterbank van de auto is begonnen en dat er geen indicaties voor een technische oorzaak van de brand werden gevonden. De expert heeft de waarde van de auto op € 25.000,- geschat.
2.7
Vervolgens heeft NN Confid Assistance Agency (hierna: Confid) ingeschakeld om nader onderzoek te verrichten. Op 12 januari 2017 heeft Confid haar rapport uitgebracht. In dit rapport staat onder meer:
"(…)
2. Aanleiding onderzoek
Bij de behandeling van de schade kwamen de volgende onregelmatigheden naar voren:
- Door de schade-expert werd op grond van het brandbeeld in het verzekerde voertuig gesteld dat sprake is van brandstichting.
- Indicaties voor technische oorzaak van de brand werden niet gevonden.
- Verzekerde heeft bij de aanvraag van de verzekering het schadeverleden niet naar waarheid opgegeven.
- Vanaf de importdatum 24 februari 2016 tot en met APK datum 11 mei 2016 werd 20.676 kilometer met de auto gereden.
- Op 15 maart 2016 werd via internet een WA verzekering aangevraagd en op 26 april 2016 werd de dekking gewijzigd naar een WA-Casco dekking.
- Ondanks de verplichting is geen goedgekeurd alarmsysteem in de auto geïnstalleerd.
- Op 21 augustus 2016 meldde verzekerde de autobrand in het verzekerde voertuig.
(…)
- Verzekerde kon geen bewijzen van aankoop of onderhoud overleggen.
- Een zoon van verzekerde heeft vermoedelijk een connectie met de persoon die het verzekerd voertuig heeft geïmporteerd.
- Die zoon van verzekerde heeft in 2014 een ontzegging van de rijbevoegdheid gehad.
(...)
7. Autohistorie Audi
De Audi A6 met kenteken [kenteken 1] werd op 7 maart 2016 in Nederland afgegeven. Deze Audi A6 werd op 11 februari 2016 in Duitsland gekocht (…) in Hamburg. Bij de aankoop werd een tijdelijke verzekering afgesloten in Duitsland met het Duitse exportkenteken [exportkenteken] .
(…)
Op 11 februari 2016 werd bij de verkoop een kilometerstand van 170.800 kilometer
geregistreerd. Bij de keuring in Nederland op 24 februari 2016 werd een kilometerstand van 171.624 kilometer geregistreerd. Bij de APK keuring op 11 mei 2016 werd een kilometerstand van 192.300 kilometer geregistreerd. In een periode van elf weken werd met de Audi A6 20.676 kilometer gereden een gemiddelde van ruim 1.870 kilometer per week.
Na het geclaimde evenement werd de kilometerstand van de Audi niet vastgelegd. Het is niet duidelijk hoeveel kilometers met de Audi gereden werd tussen 11 mei 2016 (datum APK keuring)en schadedatum 21 augustus 2016.
(…)
10. Onderzoek overige RDW tenaamstellingen
Bij controle van tenaamstellingen van voertuigen op naam van mevrouw [vriendin] kwamen de volgende bijzonderheden naar voren:
Mercedes Benz [kenteken 2]
Bij het onderzoek bleek dat van 13 oktober 2015 tot 27 november 2015 een Mercedes Benz CLK500 coupe voorzien van het kenteken [kenteken 2] op naam van mevrouw [vriendin] was geregistreerd en dat deze Mercedes Benz voordien van 16 augustus 2013 tot 13 oktober 2015 op naam van verzekeringnemer, [appellant] had gestaan.
Mevrouw [vriendin] is hiermee geconfronteerd. Zij verklaarde dat zij die Mercedes Benz niet van [appellant] had gekocht dat zij zich niet kon herinneren waarom deze Mercedes Benz op haar naam geregistreerd is geweest. Zij kon zich niet meer herinneren of zij in die periode een autoverzekering voor die Mercedes-Benz had afgesloten. Bij een later contact met mevrouw [vriendin] op 13 december 2016 verklaarde zij telefonisch dat zij op verzoek van haar toenmalige vriend [zoon] de Mercedes op haar naam had laten registreren. Door het
aantal boetes dat vervolgens op haar naam binnenkwam heeft zij geweigerd de Mercedes Benz langer op haar naam te houden.
Bromscooter Piaggio [kenteken 3]
Dit voertuig, een bromscooter van het merk Piaggio met het kenteken [kenteken 3] bleek in de periode van 7 juli 2015 tot 20 november 2015 op naam van mevrouw [vriendin] gesteld was.
In de periode direct ervoor was deze Piaggio bromscooter geregistreerd op naam van [echtgenote] , echtgenote van [appellant] (…)..
Daarmee geconfronteerd verklaarde mevrouw [vriendin] hierover aanvankelijk dat zij de Piaggio bromscooter had gekregen van de moeder van [zoon] toen zij in Amsterdam ging wonen.
Ik rapporteur merk hierbij op dat de Piaggio bromscooter eerder al eens op naam van mevrouw [vriendin] geregistreerd was.
- 22-04-2015 13-06-2015 [vriendin] (…)
- 13-06-2015 20-06-2015 [naam 1] e/v [naam 2] (…)
- 20-06-2015 07-07-2015 [echtgenote] e/v [appellant] (…)
- 07-07-2015 20-11-2015 [vriendin] (…)
Op 20 november 2015 werd in het RDW register status 87 (Voertuig gestolen) geregistreerd. Uit bovenstaande tabel komt naar voren dat de Piaggio bromscooter in periode van 25 dagen drie keer werd overgeschreven op een andere naam binnen een kring van naasten van elkaar. Binnen één maand stond het voertuig weer op naam [vriendin] geregistreerd.
Mevrouw [vriendin] vertelde bij het latere contact op 13 december 2016 dat [zoon] de bromscooter heeft gekocht en dat op naam van zijn moeder een financiering werd afgesloten. Op verzoek van [zoon] had zij de bromfiets op haar naam laten registreren. In een periode dat zij ruzie hadden werd de bromfiets tijdelijk op naam van een ander familielid en zijn moeder geregistreerd. Volgens mevrouw [vriendin] kon haar ex-vriend [zoon] geen verzekering op zijn naam afsluiten en noemde daarbij een BKR registratie.
Ik heb ter controle van deze beweringen van mevrouw [vriendin] een controle bezoek gebracht aan de leverancier van de bromscooter, (…) Ik sprak ter plaatse met de eigenaar (…) Hij kon zich de verkoop van de betreffende bromscooter nog herinneren door de bijzonderheden bij de transactie. Een jongeman wilde een bromscooter kopen en de financiering ervan, EUR 4.100,00 werd op naam van zijn moeder afgesloten (…). Omdat het rijbewijs van de jongeman naar zijn zeggen was ingevorderd werd de bromscooter op naam van zijn vriendin bij de RDW geregistreerd. (…) wilde het bij zijn mededeling laten en verder niet betrokken raken in een kwestie waar hij geen belang bij heeft.
(…)
12. Wederhoor verzekerde [appellant]
(…)
Ik heb verzekerde geconfronteerd met de volgende bevindingen:
- Hij via een Marktplaats advertentie in contact gekomen was met mevrouw [vriendin] en dat dit door mevrouw [vriendin] wordt ontkend.
- Hij een bedraag van EUR 35.000,00 aan mevrouw [vriendin] betaald had voor de overname van de Audi en dat dit door mevrouw [vriendin] ontkend wordt.
- Hij de Audi APK had laten keuren bij een garage aan de [adres] in [woonplaats] en dat bij controle was gebleken dat zijn zoon [zoon] de Audi voor de APK keuring had aangeboden bij die garage.
- De Audi werd in Duitsland gekocht en betaald door zijn zoon [zoon] .
- In 2015 werd een Mercedes Benz CLK500 Coupe van verzekerde overgeschreven op naam van mevrouw [vriendin] .
- In april 2015 werd een bromscooter in Loosduinen gekocht door zijn zoon [zoon] met een financiering op naam van de echtgenote van verzekerde en werd het kenteken van de bromscooter op naam van mevrouw [vriendin] gesteld.
Verzekerde heeft zijn reactie op deze bevindingen kunnen geven. Hij volhardde erin dat hij de Audi van mevrouw [vriendin] had gekocht voor een bedrag van EUR 35.000,00. Verder heeft hij geen verklaring voor de overige bevindingen kunnen of willen geven. Verzekerde weigerde het gespreksverslag voor akkoord te ondertekenen. (...)
13. Resumé
- Volgens FISH informatie is [zoon] in Nederland veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid.
- De Audi A6 werd op de laatste dag van de tijdelijke autoverzekering (15 maart 2016) overgeschreven op naam van [appellant] .
- In Nederland werd de Audi A6 niet door [vriendin] verzekerd.
- Door [appellant] en [vriendin] kan de transactie van de verkoop van de Audi A6 niet bewezen worden, anders dan middels de overschrijving van de kentekenregistratie.
- De verkoop van de Audi A6 zou à contant geschied zijn zonder verdere schriftelijke vastlegging.
- Volgens de Audi verkoper in Duitsland werd de betaling gedaan door de man die zich legitimeerde als [zoon] . Dit is later door mevrouw [vriendin] aan mij bevestigd.
- Eerder al werden een Mercedez Benz en een Vespa bromscooter van [zoon] op naam van mevrouw [vriendin] gesteld."
2.7
Bij brief van 23 mei 2017 heeft NN [appellant] over de door CED en Confid uitgevoerde onderzoeken bericht. NN schrijft onder meer:
"(…) Wij onderzochten de claim en wij keren de schade niet uit. (…)
Uit het onderzoek door de heer [onderzoeker 1] van CEDM en de heer [onderzoeker 2] van Confid blijkt kortgezegd onder meer dat:

dat bij expertise de Audi achter gladde banden had

dat aan de Audi rondom diverse “oude” schades aanwezig waren

de brand op de achterbank van de Audi is begonnen, geen technische oorzaak werd gevonden en daarom de conclusie rechtvaardigde dat er sprake was van brandstichting

u opgaf(dat u, hof)
op 15 maart 2016 de Audi contant voor € 35.000,- via Marktplaats.nl kocht van mevrouw [vriendin] uit Amsterdam

u de betaling niet kon aantonen

u kon niet aantonen dat er een advertentie op marktplaats had gestaan

de Audi door uw zoon [zoon] is gekocht en betaald in Duitsland

mevrouw [vriendin] ontkent dat de Audi door u is gekocht voor het contante bedrag van € 35.000,-

uw zoon [zoon] de feitelijke eigenaar van de Audi is en u niet aantoonde verzekerbaar belang bij de Audi te hebben

u op meerdere vragen bij de aanvraag van de verzekering en tijdens het schadeonderzoek niet de waarheid vertelde

u niet voldeed aan de vereisten in de voorwaarden

Conclusies

U toonde de aankoop, de eigendom en uw belang bij de Audi niet aan. U gaf onjuiste informatie. U misleidde ons om een schade-uitkering te krijgen.

Wat zijn de gevolgen voor u?

- geen uitkering
Wij keren de schade aan de Audi niet uit, omdat u ons misleidde.
- opname persoonsgegevens in registers (...)"
2.8
In deze procedure vordert [appellant] in conventie – zakelijk weergegeven – een verklaring voor recht dat NN gehouden is tot vergoeding van de door [appellant] geleden en nog te lijden schade, alsmede veroordeling van NN tot betaling van het schadebedrag van (na vermindering van eis) € 21.205,--, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast vordert [appellant] betaling van een bedrag van € 229,41 per maand vanaf 21 augustus 2016 tot 1 november 2016.
2.9
NN vordert op haar beurt in reconventie – zakelijk weergegeven – de veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 2.994,75, aan onderzoekskosten, vermeerderd met rente.
2.1
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en de vorderingen van NN toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De rechtbank overwoog daartoe dat – gelet op de onderbouwde stellingen van NN – [appellant] onvoldoende gemotiveerd had weersproken dat de auto feitelijk eigendom was van [zoon] en dat [zoon] deze (en andere voertuigen) wegens onder andere de tijdelijke ontzegging aan hem van de rijbevoegdheid op naam van anderen had laten zetten. Op grond daarvan is komen vast te staan dat [appellant] onjuiste verklaringen heeft afgelegd met het doel om NN te misleiden. Het recht op uitkering is daarom op grond van artikel 7:941, vijfde lid BW vervallen. De vordering tot restitutie van de door hem betaalde premie werd afgewezen, omdat uit de brief van de RDW van 21 augustus 2016 blijkt, dat [appellant] gehouden was deze tot 1 november 2016 te verzekeren. Ten aanzien van de onderzoekskosten overwoog de rechtbank dat zowel het inschakelen van Confid redelijk was, als de hoogte van de door Confid in rekening gebrachte kosten.
3.1
In hoger beroep vordert [appellant] – zakelijk weergegeven – de vernietiging van het bestreden vonnis, toewijzing van zijn inleidende vorderingen en afwijzing van de vorderingen van NN, met veroordeling van NN in de kosten van beide instanties.
3.2
De grieven 1 t/m IV zijn gericht tegen de overwegingen die de rechtbank hebben gebracht tot het oordeel dat [appellant] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat niet hij, maar zijn zoon [zoon] , eigenaar en bestuurder was van de auto, zodat moet worden geoordeeld dat [appellant] de informatieplicht jegens NN heeft overtreden met het opzet NN te misleiden. Grief V is gericht tegen het oordeel dat [appellant] premie verschuldigd is over de periode van 21 augustus 2016 tot 1 november 2016. Grief VI tenslotte is gericht tegen het oordeel dat [appellant] onderzoekskosten verschuldigd is. Het hof zal de grieven per onderwerp behandelen.
Overtreding inlichtingenverplichting?
4.1
Op grond van artikel 7:941 lid 2 BW is de verzekeringnemer verplicht binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen die voor de verzekeraar van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen. Het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer deze verplichting niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden (artikel 7:941 lid 5 BW).
4.2
Partijen verschillen van mening over de vraag of [appellant] na de brand in de auto onjuiste informatie aan NN heeft gegeven, met het doel om NN te misleiden. NN stelt zich op het standpunt dat dit het geval is: [appellant] heeft naar haar overtuiging onjuiste verklaringen afgelegd, om te verbergen dat de auto niet van hem, maar van zijn zoon [zoon] was. NN stelt dat de feiten in deze zaak er sterk op wijzen dat [zoon] zijn vader en voormalige vriendin [vriendin] heeft ingezet als stroman bij de aankoop van de auto, omdat zijn rijontzegging problemen kan opleveren bij het aanvragen van een autoverzekering. [zoon] had dit eerder gedaan ten aanzien van een scooter en een Mercedez Benz. NN heeft haar standpunt onderbouwd met een verwijzing naar de onderzoeksbevindingen van Cofid.
4.3
Naar het oordeel van het hof heeft NN met dit onderzoeksrapport aangetoond, dat de auto vanaf februari 2016, toen deze werd ingevoerd in Nederland, niet aan [appellant] toebehoorde, maar aan [zoon] (die de auto had gekocht en betaald) en op naam stond van [vriendin] . [appellant] heeft dit ook niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. [appellant] heeft vervolgens niet, althans onvoldoende onderbouwd, gesteld hoe hij eigenaar is geworden van de auto. Dit betekent dat het hof ervan uitgaat dat niet [appellant] , maar zijn zoon [zoon] , in maart 2016 bij de aanvraag van de verzekering door [appellant] eigenaar was van de auto en dat [appellant] NN over de eigendom van de auto (dus) bewust onjuist heeft ingelicht.
4.4
[appellant] heeft immers geen overtuigende en/of consistente verklaring gegeven waaruit volgt dat de auto niet langer aan [zoon] toebehoort, maar aan hem. Integendeel: [appellant] heeft ter zake steeds verschillende – onderling tegenstrijdige – verklaringen afgelegd:
- Tegenover onderzoeker [onderzoeker 2] verklaarde hij op 1 november 2016 aanvankelijk dat hij de auto heeft gekocht van [vriendin] . Hij zou met haar in contact zijn gekomen door een advertentie op Marktplaats.nl. Hij zou haar een bedrag van € 35.000,-- in contanten hebben betaald in 35 pakketjes met bankbiljetten van € 50,-- en € 100,--. Dit bedrag zou hij grotendeels (het hof begrijpt voor: € 29.000,--) over een langere tijd hebben gespaard en verder had hij € 6.000,-- geleend van zijn zoon [zoon 2] , die in Amerika woont.
- Ter comparitie bij de rechtbank op 23 april 2018 verklaarde [appellant] dat hij [vriendin] al langer kende als de vriendin van zijn zoon, en dat hij – voordat hij de auto van haar kocht – voor een prijzenvergelijking zou hebben gekeken in het krantje ViaVia en internet.
- In de memorie van grieven stelt [appellant] dat hij gedurende zijn verblijf in Nederland jaarlijks zo'n € 1.000,-- spaarde, in totaal zo'n € 48.000,--, dus genoeg voor de aankoop van de auto. Hij zou aan [vriendin] een bedrag van € 25.000,-- hebben betaald, omdat hij een bedrag van € 10.000,-- heeft verrekend ter zake van de verkoop van een op haar naam staande Mercedes Benz, die zij voor hem zou hebben verkocht.
4.5
Het hof stelt vast dat – gelet op bovengenoemde verklaringen – [appellant] niet consistent heeft verklaard over:
  • de wijze waarop hij met [vriendin] , de gestelde verkoper van de auto, in contact is gekomen (via Marktplaats, dan wel reeds bekend als vriendin van zijn zoon);
  • de wijze waarop de koopprijs is betaald (geheel contant, dan wel deels door verrekening); en
  • de herkomst van de koopsom (gespaard, dan wel deels geleend).
Consistent is wel het ontbreken van bewijs/onderbouwing voor de stellingen. Zo heeft [appellant] bijvoorbeeld op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt (bijvoorbeeld door overlegging van een bankafschrift, of belastingaangifte) dat hij beschikte over een bedrag ter grootte van de koopsom, of dat er sprake is geweest van een advertentie op Marktplaats. Het bij memorie van grieven overgelegde afschrift van een kwitantie waaruit betaling van € 35.000,-- aan [vriendin] zou moeten blijken, overtuigd onvoldoende, gelet op de diverse tegenstrijdigheden rondom de betaling (zie hiervoor onder 4.4).
Dit betekent dat in feite alleen de tenaamstelling van de auto bij de RDW als "hard feit" overblijft, hetgeen zeker in dit geval onvoldoende houvast biedt. Onweersproken is immers dat ook andere voertuigen om (voor buitenstaanders) onverklaarbare redenen werden overgeschreven van de ene op een andere naam binnen een kring van naasten van [zoon] . Een overtuigende verklaring heeft [appellant] hiervoor niet gegeven.
4.6
Onder deze omstandigheden is het feit dat [appellant] in hoger beroep een nadere verklaring heeft gegeven voor het (zeker voor een gepensioneerde man) opvallend hoge aantal met de auto gereden kilometers, wat daar verder ook van zij, niet van (doorslaggevende) betekenis. Het is – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de eigendom van de auto – onvoldoende om geloofwaardig te maken dat [appellant] wel de eigenaar en de vaste bestuurder was van de auto.
4.7
Dat de overige door NN genoemde omstandigheden niet relevant zijn en de daarbij geplaatste vraagtekens getuigen van vooringenomenheid, vermag het hof niet in te zien. Genoemde omstandigheden zijn opmerkelijk en vragen daarom om een nadere toelichting, die [appellant] niet heeft gegeven. Zo heeft [appellant] geen geloofwaardige verklaring gegeven voor de omstandigheid dat ook een Mercedes Benz achtereenvolgens op zijn naam en die van [vriendin] geregistreerd heeft gestaan. Verder acht het hof het opmerkelijk dat volgens [appellant] de door hem betaalde koopprijs ruim € 10.000,-- lag boven de prijs die [zoon] in Duitsland voor de auto had betaald, en dat [appellant] daarmee – naar eigen zeggen – niet bekend was. Het ligt in de gegeven situatie voor de hand om te vragen naar de in Duitsland betaalde prijs. [appellant] heeft niet verklaard waarom hij dat niet heeft gedaan, maar er de voorkeur aan gaf op internet te zoeken naar wat een redelijke prijs was.
4.8
Bij gebreke van voldoende stellingen, die – indien bewezen – tot een ander oordeel leiden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.9
Dit betekent dat de grieven I tot en met IV falen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] de op hem ingevolg artikel 7:941 lid 2 BW rustende inlichtingenplicht heeft geschonden met het opzet om de verzekeraar te misleiden. Deze misleiding rechtvaardigt het verval van recht op uitkering. De door [appellant] gevraagde verklaring voor recht is terecht afgewezen en dit geldt ook voor de veroordeling de schade te vergoeden.
Verschuldigdheid van de premie over de periode van 21 augustus tot 1 november 2016
5.1
[appellant] stelt in zijn vijfde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de premie verschuldigd is, omdat de rechtbank met dit oordeel zou hebben miskend dat de auto van de RDW niet meer de openbare weg op mocht en NN dit wist. NN had – als professioneel verzekeraar – de verzekering daarom premievrij moeten maken. Dat NN dit heeft nagelaten, levert een onrechtmatige daad (het hof begrijpt: schending van de zorgplicht) op jegens [appellant] , zo begrijpt het hof de grief.
5.2
NN merkt op dat het verwijt van onrechtmatig handelen, pas voor het eerst in hoger beroep is gemaakt. Zij maakt tegen dit verwijt daarom bewaar, maar tevergeefs. Hoger beroep mag immers worden gebruikt voor herstel van fouten uit de eerste aanleg. Dit betekent overigens niet dat de vordering van [appellant] toewijsbaar is, omdat de zorgplicht voor professioneel verzekeraars niet zover gaat dat deze in de gegeven situatie NN verplicht de verzekering eigener beweging premievrij te maken. Daarbij komt dat [appellant] met de brief van de RDW van 24 augustus 2016 erop was gewezen dat de verzekering doorliep, zodat hij had moeten begrijpen dat hij zelf actie had moeten ondernemen indien hij de verzekering had wensen te schorsen/beëindigen. Dit betekent dat ook grief V faalt.
Onderzoekskosten
6.1
Met zijn zesde grief komt [appellant] op tegen de toekenning van de kosten van Confid, stellende dat i) deze kosten niet nodig waren en ii) Confid als een partijdeskundige heeft te gelden.
6.2
Ook deze grief faalt. Uit hetgeen het hof onder 4.1 e.v. heeft overwogen volgt immers dat [appellant] is tekortgeschoten in zijn inlichtingenverplichting jegens NN. Hij is daarom gehouden de schade die NN daardoor lijdt te vergoeden (artikel 6:74 lid 1 BW). Uit artikel 6:96, lid 2 sub b BW volgt dat onder (vermogens)schade mede worden begrepen de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Hieronder vallen ook kosten voor het verzamelen van bewijs. Onder de gegeven omstandigheden acht het hof het redelijk dat NN nader onderzoek nodig achtte. Dat het hier om een partijdeskundige gaat, hoeft aan vergoeding niet in de weg te staan. Artikel 6:96 lid 2 sub BW kan ook een vergoeding inhouden voor de kosten van het inschakelen van een eigen (partij)deskundige, voor zover dit redelijk is.
Slotsom
7. Nu geen van de grieven slaagt, dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd en zal [appellant] , als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 juli 2018;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van NN tot op heden begroot op € 1.978,-- aan griffierecht en € 2.782,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, D.A. Schreuder en G.C de Heer en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 14 juli 2020 in aanwezigheid van de griffier.