4.1.De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
[Belanghebbende] heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan [de Inspecteur]. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2019. [Belanghebbende] is verschenen. [De Inspecteur] heeft zich laten vertegenwoordigen door (…) en (…). De rechtbank heeft bij beslissing van 6 mei 2019 het onderzoek heropend en bepaald dat het onderzoek ter zitting op een nader te bepalen datum zal worden voortgezet. [Belanghebbende] heeft nog diverse brieven ingediend. De voortzetting van het onderzoek heeft plaatsgevonden op 8 juli 2019. [Belanghebbende] is verschenen, bijgestaan door haar dochter [A] . Tot bijstand als tolk in de Engelse taal is verschenen (…). Namens [de Inspecteur] zijn verschenen (…) en (…). Ter zitting heeft [belanghebbende] een verzoek ingediend tot wraking van de rechter. De rechtbank heeft hierop het onderzoek ter zitting geschorst. De wrakingskamer van de rechtbank Den Haag heeft het verzoek tot wraking bij beslissing van 8 augustus 2019 afgewezen en heeft bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Voorts is daarbij bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen. [Belanghebbende] heeft op kort vóór de zitting wederom een brief ingediend en daarbij, naar de rechtbank begrijpt, een verzoek om uitstel van de zitting gedaan. De rechtbank heeft, gelet op de inhoud van deze brief, geen aanleiding gezien om dit verzoek in te willigen. De voortzetting van het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2019. [Belanghebbende] is verschenen, bijgestaan door haar dochter [A] . Tot bijstand als tolk in de Engelse taal is verschenen (…). Tevens was aanwezig (…), griffier bij deze rechtbank. Namens [de Inspecteur] zijn verschenen (…) en (…). Voordat de feitelijke behandeling van de zaak een aanvang kon nemen heeft de rechtbank zich genoodzaakt gezien [belanghebbende] en haar dochter, wegens wangedrag, uit de zaal van de zitting te laten verwijderen. Het onderzoek is vervolgens buiten aanwezigheid van [belanghebbende] en haar dochter voortgezet. [Belanghebbende] heeft na de sluiting van het onderzoek schriftelijk een verzoek tot wraking ingediend. Gelet op de uitspraak van de wrakingskamer van 8 augustus 2019 zal de rechtbank hieraan voorbijgaan.
(…)
Geschil
6. In geschil is of de verzuimboete terecht is opgelegd.
Beoordeling van het geschil
7. [ De Inspecteur] heeft de verzuimboete op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgelegd. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de inspecteur een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 (tekst 2015) kan opleggen indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, van de AWR gestelde termijn heeft gedaan. Dit vormt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag een boete kan opleggen.
8. Vast staat dat [belanghebbende] voor het jaar 2015, nadat zij daartoe was uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte niet de vereiste aangifte heeft ingediend. In beginsel is dan aan de voorwaarden van artikel 67a, eerste lid, van de AWR voldaan om een verzuimboete op te leggen. Slechts bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Avas doet zich voor als een belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig indienen van de aangifte. Daarvoor is vereist dat de belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem/haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig wordt gedaan. De bewijslast ter zake van feiten en omstandigheden waaruit avas volgt, rust op belanghebbende.
9. [ Belanghebbende] heeft in dit verband aangevoerd dat zij niet voldoende informatie kreeg van de belastingdienst. [Belanghebbende] is tot de dood van haar man in 2015 altijd huisvrouw geweest en had geen inkomsten van enige betekenis. Als gevolg van het overlijden van haar echtgenoot moest zij een gezamenlijke aangifte inkomstenbelasting indienen. Vanwege onvoldoende informatie kon zij de aangifte van haar echtgenoot niet invullen en daarom heeft zij de Belastingdienst om informatie en hulp verzocht. [Belanghebbende] stelt dat zij deze informatie niet heeft gekregen. [Belanghebbende] heeft bij een nader stuk een uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2018 overgelegd met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2016, waarin gezien de bijzondere omstandigheden besloten is de boete te laten vervallen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door [belanghebbende] gestelde omstandigheden geen avas op in bovenbedoelde zin. Door [de Inspecteur] is weersproken dat [belanghebbende] voor het invullen van haar eigen aangifte gegevens van wijlen haar man nodig had. [Belanghebbende] kon alle gegevens die zij nodig had, voor zover zij die zelf al niet had in de vorm van jaaropgaven etc, verkrijgen via de vooraf ingevulde aangifte van de belastingdienst. Zo [belanghebbende] al niet in staat was om op deze wijze aangifte te doen, dan had zij daarbij de hulp van derden kunnen en moeten inroepen. Daarbij komt dat [belanghebbende] diverse malen door [de Inspecteur] is uitgenodigd tot een hoorgesprek waar zij de problemen met het doen van aangifte aan had kunnen geven. [Belanghebbende] is niet ingegaan op deze uitnodigingen.
11. De omstandigheid dat de verzuimboete wegens het niet (tijdig) doen van aangifte over het jaar 2016, naar de rechtbank uit de ter zitting door [de Inspecteur] gegeven toelichting begrijpt, uit coulance, is verminderd naar nihil, maakt niet dat de verzuimboete voor het onderhavige jaar eveneens verminderd of vernietigd zou moeten worden.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)"