ECLI:NL:GHDHA:2020:1185
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zaak van straatroof door gebrek aan bewijs en niet-ontvankelijkheid van schadevergoeding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en veroordeeld voor het onder 1 ten laste gelegde, waarbij hij een gevangenisstraf van 221 dagen kreeg opgelegd, waarvan 180 dagen voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bewijsvoering onvoldoende was om de verdachte te veroordelen voor de straatroof. De waarnemingen van de wijkagent waren niet specifiek genoeg en er was geen andere herkenning van de verdachte beschikbaar. Hierdoor kon niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte de dader was. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde straatroof en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen en opnieuw recht gedaan.