ECLI:NL:GHDHA:2020:1184

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
2200424919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met kopstoot en slaan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer, waarbij hij deze een kopstoot gaf en meerdere malen in het gezicht sloeg. Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdediging niet aannemelijk heeft kunnen maken dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De feiten zijn onderbouwd met bewijsmiddelen zoals de aangifte van het slachtoffer en getuigenverklaringen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer toegewezen tot een bedrag van € 1.157,09, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met het feit dat de verdachte geen eerdere incidenten heeft gehad op de werkplek. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004249-19
Parketnummer: 05-137486-18
Datum uitspraak: 27 januari 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 9 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
13 januari 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
De zaak is onder rolnummer 21-005667-18 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en vervolgens - op voet van artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) in verband met de “Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019” (Stcrt. 2019, nr. 2561595) - verwezen naar het gerechtshof Den Haag, dat ingevolge genoemde Regeling is aangewezen als ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, RO.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juli 2018 te Ede, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een kopstoot te geven en/of (vervolgens) een of meerdere malen op/tegen/in het gezicht te slaan en/of te stompen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 juli 2018 te Ede, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een kopstoot te geven en vervolgens meerdere malen in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Beroep op noodweer
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat aangever de verdachte na een woordenwisse-ling heeft aangevallen en dat verdachte ter verdediging de aangever een elleboogstoot heeft gegeven. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het geven van die elleboogstoot gerechtvaardigd was, omdat verdachte niet kon weglopen en er aldus sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan dit verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de aangifte door
[slachtoffer] en de bij de politie afgelegde verklaring van getuige [getuige].
Uit die bewijsmiddelen volgt kort gezegd immers dat de verdachte op 12 juli 2018 naar de aangever is toegegaan om hem aan te spreken over betaling van de vergoeding waarop verdachte aanspraak maakte voor schade die de aangever eerder aan de bus van de verdachte had toegebracht. De aangever heeft toen tegen de verdachte gezegd had dat vergoeding van de schade via zijn baas liep en via de verzekering en dat het allemaal goed zou komen, waarna de verdachte hem zonder duidelijke aanleiding een kopstoot gaf en meermalen in het gezicht sloeg.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever.
Door aldus te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Hoezeer verdachte ook in zijn recht zal hebben gestaan met zijn aanspraak op voortvarende regeling van de schadevergoeding door de werkgever van aangever en hoezeer de verdachte zich ook op aangever aangewezen achtte om voor zijn belang op te komen en geïrriteerd raakte door de in zijn ogen veel te laconieke reactie van aangever, onder geen enkel beding vormt dat een verzachtende omstandigheid bij de beoordeling van het bewezenverklaarde geweld.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
19 december 2019.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte tijdens zijn werk als glaszetter mensen tegenkomt van het bedrijf waarbij de aangever ten tijde van het feit werkzaam was. Het hof neemt van de verdachte aan dat dit nimmer heeft geleid tot incidenten op de bouwplaats en waardeert dit bij de bepaling van de strafmodaliteit en -maat als positief.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 7.366,98.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 7.366,98.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.270,39, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat tot een bedrag van € 407,09 materiële schade is geleden (eigen bijdrage tandarts-kosten, verlies van arbeidsvermogen + reiskosten).
Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij voor zover materiële schade betreffende zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
8 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is daarnaast van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering in zoverre leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.157,09 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen
hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.157,09 (elfhonderdzevenenvijftig euro en negen cent) bestaande uit € 407,09 (vierhonderdzeven euro en negen cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.157,09 (elfhonderdzevenenvijftig euro en negen cent) bestaande uit € 407,09 (vierhonderdzeven euro en negen cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 21 (eenentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 oktober 2018.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 juli 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. O.E.M. Leinarts en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 januari 2020.
Mr. O.E.M. Leinarts is buiten staat dit arrest te ondertekenen.