ECLI:NL:GHDHA:2020:1183

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
2200314919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal met vrijspraak van medeplegen en gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van winkeldiefstal bij de Hoogvliet op 31 juli 2018. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak onderzocht en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de feitelijke heerschappij over de goederen had en deze aan de heerschappij van de winkel heeft onttrokken. Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening zou ontbreken. De verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van de diefstal, maar het hof heeft de winkeldiefstal wel bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is genomen in het belang van de rechtsorde.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003149-19
Parketnummer: 16-151492-18
Datum uitspraak: 27 januari 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van
19 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
13 januari 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
De zaak is onder rolnummer 21-005704-18 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en vervolgens - op voet van artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) in verband met de “Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019” (Stcrt. 2019, nr. 2561595) - verwezen naar het gerechtshof Den Haag, dat ingevolge genoemde Regeling is aangewezen als ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, RO.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 31 juli 2018 te Bilthoven, althans in arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan Hoogvliet ([adres feit]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de winkeldiefstal ‘tezamen en in vereniging met een of meer anderen’ heeft gepleegd, zodat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 31 juli 2018 te Bilthoven, meerdere levensmiddelen,
diegeheel aan een ander dan aan verdachte toebehoorde
n, te weten aan Hoogvliet ([adres feit]), heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging.
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd, dat verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken, omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd, dat verdachte in de winkel tegen haar dochter heeft gezegd dat zij de spullen, die in de winkel in de tas waren gedaan, weer terug moest zetten in het schap. Dat haar dochter dat niet heeft gedaan, kan volgens de raadsman niet aan verdachte worden tegengeworpen.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de winkel de goederen uit haar mandje heeft gehaald, in de tas van haar minderjarige dochter heeft gedaan en die tas vervolgens heeft dichtgeritst. Daarmee en op dat moment was de diefstal van de goederen voltooid: verdachte had zich immers feitelijke heerschappij over de goederen verschaft en die goederen aan de heerschappij van de winkel onttrokken.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkel-diefstal. Winkeldiefstal is een feit dat naast financiële schade ook zorgt voor overlast en ongemak bij de bedrijven die door winkeldiefstallen worden getroffen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Naar het oordeel van het hof kan in het licht van deze recidive niet worden ontkomen aan oplegging van onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof is - alles afwegende – evenwel van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) wekenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. O.E.M. Leinarts en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 januari 2020.
Mr. O.E.M. Leinarts is buiten staat dit arrest te ondertekenen.