In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van winkeldiefstal bij de Hoogvliet op 31 juli 2018. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak onderzocht en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de feitelijke heerschappij over de goederen had en deze aan de heerschappij van de winkel heeft onttrokken. Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening zou ontbreken. De verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van de diefstal, maar het hof heeft de winkeldiefstal wel bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is genomen in het belang van de rechtsorde.