ECLI:NL:GHDHA:2020:1181

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
200.260.656/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de binding van ouders aan een overeenkomst van opdracht tot kinderopvang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] c.s. tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin ChouChou B.V. werd veroordeeld tot betaling van openstaande facturen voor kinderopvang. De kern van het geschil is of [appellant] als ouder gebonden is aan een overeenkomst die enkel door [appellante] is ondertekend. De rechtbank had geoordeeld dat de vordering van ChouChou toewijsbaar was, maar [appellant] c.s. betwist dat hij partij is bij de overeenkomst. Het hof oordeelt dat er geen schriftelijke aanvaarding door [appellant] heeft plaatsgevonden, en dat ChouChou niet gerechtvaardigd kon vertrouwen dat [appellant] ook als contractspartij diende te worden aangemerkt. Het hof vernietigt het vonnis voor zover het [appellant] betreft, maar bekrachtigt de veroordeling van [appellante]. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.260.656/01
Zaaknummer rechtbank : 7490986 \ RL EXPL 19-2227

arrest van 16 juni 2020

inzake
1. [appellant ],
wonende te [woonplaats],
2. [appellante],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellant ] c.s. en afzonderlijk [appellant ] respectievelijk [appellante],
advocaat: mr. H. Orduseven-Semerci te Rotterdam,
tegen

Kinderdagverblijf ChouChou B.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: ChouChou,
advocaat: mr. P.M. Jongeling te Amsterdam.

Het geding

1. Bij exploot van 4 juni 2019 is [appellant ] c.s. in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Den Haag, team kanton, locatie Den Haag (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnis van 25 april 2019 (hierna: het vonnis).
Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant ] c.s. één grief aangevoerd, die uit meerdere onderdelen bestaat. ChouChou heeft de grief bij memorie van antwoord met producties bestreden. Daarna heeft [appellant ] c.s. een akte (met producties) genomen, waarop ChouChou bij antwoordakte heeft gereageerd.
Ten slotte zijn de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Tussen ChouChou en, in ieder geval, [appellante] is op 14 maart 2018 een overeenkomst tot stand gekomen ten behoeve van de kinderopvang van het kind van [appellant ] c.s., [kind 1], voor de periode van 26 maart 2018 tot 5 juli 2019 tegen een maandelijkse vergoeding voor de opvang van € 1.016,93.
2.2
Op 15 maart 2018 is een (vergelijkbare) overeenkomst tot stand gekomen tussen ChouChou en, in ieder geval, [appellante] ten behoeve van de kinderopvang van het kind van [appellant ] c.s., [kind 2], voor de periode van 26 maart 2018 tot 3 juni 2020 tegen een maandelijkse vergoeding voor de opvang van € 1.355,90.
2.3
In de onder 2.1 en 2.2 genoemde overeenkomsten voor de kinderopvang (hierna: de overeenkomsten) is het volgende bepaald:
“Bij ondertekening van deze overeenkomst gaat u akkoord met de bijgevoegde Algemene Voorwaarden voor Kinderopvang van de Brancheorganisatie Kinderopvang. Zoals in de Algemene Voorwaarden voor Kinderopvang staat vermeld: opzegging van dit contract alleen schriftelijk mogelijk met in acht neming van een opzegtermijn van één maand.”
2.4
In de Algemene voorwaarden voor Kinderopvang Dagopvang en Buitenschoolse opvang 2017 van de Brancheorganisatie Kinderopvang (hierna: de Algemene Voorwaarden) staat, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…)
ARTIKEL 1 - Definities
In deze Algemene Voorwaarden wordt verstaan onder:
(…)
Ondernemer: Natuurlijke of rechtspersoon die een kindercentrum exploiteert.
Ouder: De bloed- of aanverwant in opgaande lijn of pleegouder van het
kind op wie de kinderopvang betrekking heeft.
(…)
Overeenkomst: De overeenkomst van de kinderopvang tussen de ouder en de
ondernemer.
Partijen: De ondernemer en de ouder.
(…)
ARTIKEL 2 - Toepasselijkheid
1. Deze Algemene Voorwaarden zijn van toepassing op de totstandkoming en uitvoering
van de Overeenkomst
2. De Overeenkomst wordt gesloten tussen de Ondernemer en de Ouder.
(…)
ARTIKEL 6 - De Overeenkomst
1. De Overeenkomst komt tot stand door aanvaarding door de Ouder van het door de
Ondernemer gedane aanbod.
2. De Ouder aanvaardt het aanbod Schriftelijk. De datum waarop de aanvaarding door
de Ondernemer is ontvangen, is de Ingangsdatum van de Overeenkomst.
(…)
ARTIKEL 10 - Einde van de overeenkomst
1. (…)
2. Daarnaast eindigt de Overeenkomst door (tussentijdse) opzegging door één van
partijen.
3. De Ondernemer is slechts bevoegd de Overeenkomst op te zeggen op grond van een
zwaarwegende reden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. De situatie dat de Ouder gedurende één maand in verzuim is ten aanzien van zijn
betalingsverplichting;
(…)
4. Opzegging vindt plaats door middel van een aan de andere Partij gerichte
gemotiveerde Schriftelijke verklaring en
a. met inachtneming van een opzegtermijn van één maand, in geval van opzegging door
de Ouder;
b. met inachtneming van een redelijke termijn, welke minimaal één maand bedraagt, in
geval van opzegging door de Ondernemer;
c. met onmiddellijke ingang in geval van opzegging door de Ondernemer op grond van
artikel 10 lid 3 onder a.
5. Gedurende de opzegtermijn duurt de betalingsverplichting van de Ouder voort.
De opzegtermijn gaat in op de datum waarop de Ouder of de Ondernemer de
verklaring van opzegging heeft ontvangen. De verklaring wordt geacht te zijn
ontvangen op de datum van het poststempel op de enveloppe van de opzeggingsbrief,
op de datum van de e-mail waarmee de verklaring is verstuurd of op de datum
waarop de elektronische verklaring is verstuurd, tenzij in de verklaring een latere
datum is genoemd.”
2.5
ChouChou heeft voor de opvang van de kinderen van [appellant ] c.s. een bedrag van in totaal € 14.711,55 gefactureerd, waarvan in elk geval € 4.600,- door [appellante] is betaald.
2.6
Bij e-mailberichten van 10 augustus 2018, 15 augustus 2018 en 20 augustus 2018, verzonden aan het e-mailadres van [appellante], heeft ChouChou aan de ‘familie [appellant ]’ respectievelijk [appellante] verzocht om de openstaande facturen te betalen. In de e-mail van 20 augustus 2018 heeft ChouChou tevens het volgende aan [appellante] geschreven:
“(…)
U heeft de opvang ook niet formeel opgezegd, bij deze doe ik dat, de opvang is beëindigd per 1-10-2018.
Het openstaande bedrag is € 10.110,76. tot en met september 2018. Dit staat los van het feit dat u de kinderen wel of niet meer brengt, u heeft een contract. (…)”
2.7
Bij brief van 24 oktober 2018 heeft de gemachtigde van ChouChou [appellante] in gebreke gesteld en haar (nogmaals) verzocht het openstaande bedrag van € 10.111,55 te betalen.
2.8
Ondanks herhaalde aanmaning en sommaties heeft [appellant ] c.s. de openstaande facturen ad € 10.111,55 niet betaald.
3. ChouChou heeft in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant ] c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan ChouChou te betalen een bedrag van € 11.451,24, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 10.111,55 vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening, en met veroordeling van [appellant ] c.s. in de proceskosten.
ChouChou heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij in opdracht en voor rekening van [appellant ] c.s. kinderopvang heeft verzorgd voor hun kinderen, en dat [appellant ] c.s. uit hoofde hiervan nog een bedrag van € 10.111,55 aan openstaande facturen dient te betalen. Omdat [appellant ] c.s. ondanks herhaalde aanmaning in gebreke is gebleven met de betaling, maakt ChouChou tevens aanspraak op vergoeding van de reeds verschenen wettelijke rente ad € 279,59 en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.060,10.
4. [appellant ] is in eerste aanleg niet verschenen en [appellante] heeft tegen de door ChouChou ingestelde vordering geen verweer gevoerd. Gelet hierop heeft de kantonrechter geoordeeld dat moet worden uitgegaan van de feiten die ChouChou aan haar vordering in de dagvaarding ten grondslag heeft gelegd en dat die feiten een toereikende grondslag voor de vordering vormen, zodat de vordering van ChouChou is toegewezen. Daarnaast is [appellant ] c.s. veroordeeld in de proceskosten.
5. [appellant ] c.s. kan zich met het vonnis van de kantonrechter niet verenigen. [appellant ] c.s. vordert dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van ChouChou alsnog geheel zal afwijzen, met veroordeling van ChouChou in de kosten van beide instanties, waaronder – zo begrijpt het hof – de kosten van het door ChouChou onterecht gelegde beslag en vergoeding van de door [appellant ] en [appellante] betaalde eigen bijdragen voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
6. ChouChou concludeert tot afwijzing van het tegen het vonnis gerichte hoger beroep
en verzoekt het hof het vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant ] c.s. in de proceskosten, inclusief nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente.
7. Met
grief 1komt [appellant ] c.s. op tegen het (hiervoor in 4. opgenomen) oordeel van de kantonrechter en voert daartegen de volgende klachten aan:
( i) [appellant ] is geen partij bij de met ChouChou gesloten overeenkomsten, zodat de vordering tegen [appellant ] onterecht is toegewezen.
(ii) [appellante] heeft de overeenkomsten met ChouChou op 27 juli 2018 beëindigd, zodat de hoogte van de vordering – voor wat betreft de facturen voor de maanden augustus 2018 en september 2018 – wordt betwist.
(iii) Voor de periode dat de kinderen opvang hebben genoten - van maart 2018 tot en met juli 2018 -, heeft [appellante] de vergoeding voor opvang reeds betaald.
Ad (i): overeenkomst met [appellant ]?
8. [appellant ] c.s. betoogt dat er geen sprake is van een aanbod en aanvaarding. De overeenkomsten zijn niet door [appellant ] ondertekend, maar enkel door [appellante] terwijl op grond van artikel 6 lid 1 en 2 van de Algemene Voorwaarden de overeenkomst tussen het kinderdagverblijf en de ‘ouder’ schriftelijk tot stand dient te komen. [appellant ] is dan ook geen contractspartij. Ook kan uit de gedragingen van partijen niet blijken dat [appellante] ook ten behoeve van [appellant ] de overeenkomst heeft gesloten gelet op het schriftelijkheidsvereiste in de Algemene Voorwaarden, aldus [appellant ] c.s.
9. ChouChou heeft in reactie hierop gesteld dat, ook al zijn de overeenkomsten enkel door [appellante] getekend, uit alles volgt dat het de bedoeling van partijen is geweest dat ook [appellant ] als contractant diende te worden aangemerkt. Zowel [appellante] als [appellant ] waren betrokken bij de uitvoering van de overeenkomsten. Zo werden de kinderen soms ook door [appellant ] opgehaald van de opvang of bleven ze wel eens bij hem thuis. In het licht hiervan werden met [appellant ] ook afspraken gemaakt als ware hij contractspartij. De kinderen dragen ook de achternaam van [appellant ]. Verder zijn sommaties door ChouChou ook gericht aan de ‘familie [appellant ]’. Voor ChouChou was dan ook uitgangspunt dat beide ouders contractspartij waren.
10. Het hof stelt voorop dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). Daarbij dient de vraag of er overeenstemming is, bepaald te worden aan de hand van de wilsvertrouwensleer (artikel 3:33 en 3:35 BW). Er komt in beginsel geen overeenkomst tot stand als de wil van de handelende persoon ontbreekt, tenzij er sprake is van een bij de wederpartij opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen. Bepalend daarvoor is wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid (Haviltex-maatstaf).
11. Tussen partijen staat vast dat sprake is van overeenkomsten tussen ChouChou en [appellante]. [appellant ] c.s. betwist echter dat ook [appellant ] partij is bij die overeenkomsten. De vraag die beantwoord moet worden is of deze overeenkomsten, hoewel enkel ondertekend door [appellante], ook tot stand zijn gekomen tussen ChouChou en [appellant ]. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. In dat verband is het volgende van belang.
12. Niet gesteld of gebleken is dat [appellant ] het aanbod van ChouChou om de opvang van de kinderen te verzorgen schriftelijk heeft aanvaard, zoals artikel 6 lid 2 van de Algemene Voorwaarden voorschrijft. Vast staat immers dat de overeenkomsten met ChouChou niet door [appellant ] zijn ondertekend, maar enkel door [appellante]. Dat het de bedoeling was om (ook) [appellant ] te binden blijkt ook verder niet uit de inhoud van de overeenkomsten. [appellant ] wordt daarin in het geheel niet genoemd. Zo is onder de overeenkomsten alleen ruimte gelaten voor de handtekening van [appellante], van wie de naam daarop staat voorgedrukt en bij de factuurgegevens op de overeenkomsten wordt alleen [appellante] genoemd. Niet in geschil is dat de door ChouChou verstuurde facturen alleen naar het adres van [appellante] zijn gestuurd, overeenkomstig de in de overeenkomsten opgenomen factuurgegevens. Gesteld noch gebleken is dat [appellant ] ten tijde van het aangaan of de uitvoering van de overeenkomsten op datzelfde adres woonde. Het feit dat ChouChou bij e-mail van 10 augustus 2018 een aanmaning tot betaling heeft gericht aan de ‘familie [appellant ]’ maakt dit niet anders. Het enkele verzenden van een factuur, maakt een geadresseerde immers geen contractspartij. Ook verder zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaraan ChouChou het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat (ook) [appellant ] haar wederpartij was. De omstandigheden dat de kinderen de naam dragen van [appellant ], dat [appellant ] af en toe de kinderen ophaalde van de kinderopvang en zelf ook wel eens een kind opving zijn daarvoor onvoldoende. Dit geldt temeer nu onweersproken is dat [appellant ] en [appellante] niet samenwonen en ook nooit getrouwd zijn geweest. Gelet op al het voorgaande kon en mocht ChouChou er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de door [appellante] verstrekte opdracht tot het verzorgen van de kinderopvang (ook) in opdracht van [appellant ] was gegeven en [appellant ] als haar contractspartij aangemerkt diende te worden.
13. Nu niet is komen vast te staan dat de overeenkomsten ook tot stand zijn gekomen tussen [appellant ] en ChouChou, kan [appellant ] niet gehouden worden om de uit de overeenkomsten voortvloeiende betalingsverplichtingen na te komen. Grief 1 slaagt ten aanzien van klacht ad (i).
Ad (ii): opzegging overeenkomsten door [appellante]?
14. [appellant ] c.s. heeft tevens als verweer aangevoerd dat [appellante] de opvang op 27 juli 2018 heeft beëindigd en daarna geen gebruik meer heeft gemaakt van de kinderopvang. Zij stelt dat zij de facturen voor de maanden augustus en september 2018 dus niet verschuldigd is en voor de periode dat de kinderen opvang hebben gehad, te weten maart tot en met juli 2018, de vergoeding voor de opvang reeds heeft betaald.
15. ChouChou betwist dat [appellant ] c.s. de overeenkomsten heeft opgezegd. Zij stelt dat zij zelf de overeenkomsten per 1 oktober 2018 heeft opgezegd, zodat ook de facturen voor augustus 2018 en september 2018 door [appellant ] c.s. verschuldigd zijn. Tevens betwist ChouChou dat [appellant ] c.s. de verschuldigde vergoeding voor de opvang reeds heeft betaald.
16. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomsten. Artikel 10 lid 4 van de Algemene Voorwaarden bepaalt dat opzegging van de overeenkomst plaats vindt door middel van een aan de andere partij gerichte schriftelijke verklaring en, in geval de ouder opzegt, met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Deze bepaling uit de Algemene Voorwaarden staat – ten overvloede – ook opgenomen onderaan de overeenkomsten, waarvan het bestaan tussen partijen vast staat. Dat [appellant ] c.s. de overeenkomsten schriftelijk heeft opgezegd is niet (concreet) gesteld of anderszins gebleken. [appellant ] c.s. heeft ook geen kopie van een opzeggingsbrief of andere stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij de overeenkomsten schriftelijk heeft opgezegd, hetgeen van haar – gelet op de betwisting door ChouChou – mocht worden verwacht. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de overeenkomsten per 27 juli 2018 rechtsgeldig zijn beëindigd. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de overeenkomsten niet eerder zijn beëindigd dan door de opzegging door ChouChou per 1 oktober 2018, zoals blijkt uit de (in 2.6 uiteengezette) e-mail van ChouChou aan [appellante] van 20 augustus 2018. Dat de overeenkomsten met [appellante] door ChouChou zijn opgezegd vanwege een betalingsachterstand, wordt door [appellant ] c.s. ook niet betwist (zie Akte [appellant ] c.s. onder 41). Anders dan [appellant ] c.s. echter betoogt, heeft het kinderdagverblijf de overeenkomsten na de gebleken betalingsachterstand op grond van de Algemene Voorwaarden ook in alle redelijkheid per 1 oktober 2018 mogen opzeggen. Het voorgaande brengt mee dat [appellante] ook de facturen voor augustus en september 2018 verschuldigd is aan ChouChou. Grief 1 faalt aldus ten aanzien van klacht ad (ii).
Ad (iii): facturen tot en met juli reeds betaald?
17. De hoogte van de facturen heeft [appellant ] c.s. niet betwist. ChouChou stelt dat een bedrag van € 4.600,- door [appellante] is betaald. Dit betekent dat [appellante] nog een bedrag van € 10.111,55 verschuldigd is aan ChouChou. [appellant ] c.s. betwist echter de hoogte van dit bedrag, stellende dat [appellante] de vergoeding voor de kinderopvang voor de periode tot en met juli 2018 reeds heeft betaald. Betaalbewijzen zijn door haar echter niet in het geding gebracht, hetgeen wel van haar mocht worden verwacht. Betaling is immers een bevrijdend verweer. Dit betekent dat het hof er niet vanuit kan gaan dat betaling al heeft plaatsgevonden. De vordering tot betaling van de openstaande facturen is daarom toewijsbaar jegens [appellante]. Ook ten aanzien van klacht ad (iii) treft grief 1 derhalve geen doel.
Beslagkosten
18. [appellant ] c.s. heeft voorts in hoger beroep vergoeding van de beslagkosten gevorderd. [appellant ] c.s. stelt dat ChouChou – ondanks haar verzoek om te wachten met het nemen van executiemaatregelen totdat in hoger beroep is beslist – onnodig (derden)beslag heeft gelegd onder de bank en de Belastingdienst ten laste van [appellante]. Voor zover [appellant ] c.s. met haar vordering doelt op de beslagkosten die onderdeel zijn van de proceskosten, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat dit kosten van [appellant ] c.s. zijn. Voor zover [appellant ] c.s. betoogt dat zij schade heeft geleden doordat zij kosten heeft moeten maken als gevolg van de door ChouChou – naar de mening van [appellant ] c.s. onnodig – gelegde beslagen, welke zij als schade wenst te verhalen, geldt dat een vordering in reconventie niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld.
Afronding en conclusie
19. De slotsom is dat het bestreden vonnis voor zover het de veroordeling van [appellant ] betreft zal worden vernietigd, en dat vonnis voor zover gericht tegen [appellante] zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst van de procedure waarbij beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld en in aanmerking genomen dat [appellant ] en [appellante] zich door dezelfde advocaat hebben laten bijstaan, ziet het hof aanleiding de proceskosten in hoger beroep te compenseren in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag team kanton, locatie Den Haag van 24 april 2019 maar uitsluitend voor zover gewezen tegen [appellant ];
en in zoverre opnieuw recht doende:
- wijst af de vorderingen tegen [appellant ];
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- compenseert de kosten van deze procedure in hoger beroep in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. de Heer, M.J. van der Ven en J.M.T. van der Hoeven-Oud, en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 16 juni 2020 in aanwezigheid van de griffier.