ECLI:NL:GHDHA:2020:1174

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
22-004274-15.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake witwassen van geldbedrag en belastingfraude

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 september 2015. De verdachte, geboren in 1960, was in eerste aanleg vrijgesproken van het witwassen van een geldbedrag van € 53.199,10, maar werd wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 350.000,00. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak van het witwassen niet-ontvankelijk verklaard, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft de verdachte wel veroordeeld voor het primair ten laste gelegde, namelijk het witwassen van een groot geldbedrag. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, zou worden veroordeeld. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in de appelfase in aanmerking genomen en de gevangenisstraf verlaagd naar 14 maanden, met een voorwaardelijk deel van 6 maanden en een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is een geldboete van € 78.000,00 opgelegd. Het hof heeft de teruggave van de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte gelast, omdat niet precies kon worden vastgesteld welk deel van het geld afkomstig was van misdrijf.

De zaak betreft ernstige beschuldigingen van witwassen en belastingfraude, waarbij het hof de impact van dergelijke misdrijven op de legale economie en de integriteit van het financiële verkeer heeft benadrukt. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk bedrag, wat een bedreiging vormt voor de legale economie. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat een gevangenisstraf passend is.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004274-15
Parketnummer: 09-857496-13
Datum uitspraak: 18 juni 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 september 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [plaats] op [datum] 1960,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 15 juni 2017, 29 juni 2017 – op welke dag het tussenarrest gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2017 is uitgesproken -, 19 oktober 2018 en, na het op de terechtzitting van 2 november 2018 uitgesproken tussenarrest, 4 juni 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde, voor zover het betreft – kort gezegd – het witwassen van een geldbedrag van € 53.199,10, vrijgesproken en ter zake van hetgeen hem overigens primair, behoudens het medeplegen, is ten laste gelegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast is een inbeslaggenomen geldbedrag van in totaal € 350.000,00 verbeurd verklaard. Ten slotte is een inbeslaggenomen geldbedrag van € 53.199,10 (in verband waarmee de verdachte van witwassen is vrijgesproken) aan de verdachte teruggegeven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem primair, voor zover het betreft het witwassen van een geldbedrag van € 53.199,10, is ten laste gelegd.
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze vrijspraak en de daarmee samenhangende beslissing tot teruggave van het genoemde inbeslaggenomen geldbedrag.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 augustus 2013 tot en met 9 september 2013, te Leiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een (of meerdere) ander(en), althans alleen,
- van een (of meerdere) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 350.000 euro, althans één (of meerdere) geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/althans
- een (of meerdere) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 350.000 euro, althans één (of meerdere) geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat voormeld(e) geldbedrag(en), althans voorwerp(en), onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van l januari 2012 tot en met 4 september 2013 te Den Haag en/of Zoetermeer, althans in Nederland, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2012 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet inkomstenbelasting over genoemd jaar een te laag bedrag aan (totale) waarde bezittingen (box 3), althans een te laag bedrag aan belastbaar inkomen/belasting opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 350.000,00.
Getuigenverzoeken
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn overgelegde aanvullende pleitaantekeningen, het herhaalde verzoek gedaan om
[getuige1], [getuige2] en [getuige3] als getuigen te horen en de behandeling van de zaak daartoe aan te houden, tenzij het hof de verklaring van de verdachte ten aanzien van de punten waarover deze getuigen volgens de raadsman kunnen verklaren op voorhand zou volgen.
Het hof wijst het verzoek om deze personen als getuigen te horen af nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het aannemelijk acht dat een overigens relatief gering deel van het in de kluis aangetroffen geld afkomstig is van sieraden en/of geld dat aan de moeder van de verdachte toebehoorde. De verdediging heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aan de motivering van deze herhaalde verzoeken ten grondslag gelegd die nopen tot een heroverweging van de eerder bij tussenarrest van 2 november 2018 gegeven beslissing tot afwijzing van die getuigenverzoeken. Te meer nu de verdediging niet heeft gesteld – en op zichzelf ook volslagen onaannemelijk is - dat deze getuigen kunnen bevestigen dat het gehele in de kluis aangetroffen geldbedrag afkomstig is van geld en sieraden die aan de moeder van de verdachte toebehoorden en de verdachte een aanzienlijk deel van dat geld heeft verkregen door de verkoop van sieraden in Antwerpen. Het hof acht zich ook overigens ter zake voldoende voorgelicht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
in of omstreeks de periode vanop12 augustus 2013
tot en met 9 september 2013,te Leiden
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een (of meerdere) ander(en), althans alleen,
- van een (of meerdere) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 350.000 euro, althans één (of meerdere) geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/althans
-
een (of meerdere) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 350.000 euro, althanseen
(of meerdere)geldbedrag
(en) heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s)wist
(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoedendat voormeld
(e) geldbedrag
(en),
althans voorwerp(en),onmiddellijk of middellijk afkomstig was
/warenuit enig misdrijf.
;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig hiervoor genoemde overgelegde aanvullende pleitaantekeningen (randnummers 33. t/m 38.) subsidiair bepleit dat de verdachte een beroep toekomt op de kwalificatie-uitsluitingsgrond die in relatie tot een bewezenverklaring van witwassen onder omstandigheden opgeld kan doen.
Het kan niet anders zijn dan, althans uiterst aannemelijk is dat het bedoelde geld onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig is, aldus de raadsman.
Primair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte daarom dient te worden vrijgesproken, nu geen sprake is van witwassen in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt in dat verband dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde geldbedrag, door middel van welk misdrijf de verdachte dat geldbedrag voorhanden heeft gehad. Evenmin volgt uit de bewijsvoering rechtstreeks dat sprake is van - kort gezegd - het voorhanden hebben van een geldbedrag dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Aan de eisen die gesteld worden aan een in rechte te honoreren beroep op de toepasselijkheid van de ‘kwalificatie-uitsluitingsgrond’ is geenszins voldaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag. Dat is een ernstig misdrijf.
Het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid geld dat van misdrijf afkomstig is vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien heeft het in omloop zijn van een dergelijk groot, witgewassen en aan het zicht van justitie en ‘s rijksbelastingen onttrokken geldbedrag een sterk corrumperende werking en faciliteert het veelal ander strafbaar handelen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 mei 2020, waaruit blijkt dat de verdachte onder meer, zij het in het verdere verleden, onherroepelijk is veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift.
Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het neemt voorts in aanmerking dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in de appelfase.
In dat verband overweegt het hof dat in die procesfase het geding, behoudens bijzondere omstandigheden, met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Namens de verdachte is op 25 september 2015 hoger beroep ingesteld. Het hof doet eerst bij arrest van 18 juni 2020 einduitspraak. Dat tijdsverloop rechtvaardigt de conclusie dat de redelijke termijn van berechting in hoger beroep met ruim 2,5 jaar is overschreden. Weliswaar heeft de verdediging invloed gehad op dit tijdsverloop door het doen van getuigenverzoeken, maar de daarmee samenhangende vertraging kan niet in overwegende mate aan de verdediging worden toegeschreven, nu meerdere van de reeds bij appelschriftuur verzochte getuigen niet direct maar op verschillende momenten in de loop van de procedure in hoger beroep zijn toegewezen.
De overschrijding van de redelijke termijn van berechting zal het hof verdisconteren in de duur van de op te leggen gevangenisstraf. Een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsman bepleit, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
In beginsel acht het hof uit een oogpunt van generale en speciale preventie een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren een passende en geboden reactie.
In aanmerking genomen de overschrijding van de redelijke termijn van berechting zal het hof de duur van de gevangenisstraf beperken tot 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast acht het hof de oplegging van een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde geldbedragen van € 333.000,00, respectievelijk € 17.000,00, in totaal € 350.000,00, kan niet precies worden vastgesteld welk deel van misdrijf afkomstig is geweest. Gelet op de omstandigheid dat het hof aan de verdachte de maximale geldboete oplegt en in de verwachting dat genoemde € 350.000,- in de belastingheffing zal worden betrokken zal het hof de teruggave van deze geldbedragen aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen het primair ten laste gelegde witwassen van een geldbedrag van
€ 53.199,10 en de daarmee samenhangende beslissing tot teruggave van dat inbeslaggenomen geldbedrag aan de verdachte.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van

€ 78.000,00 (achtenzeventigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten:
de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde geldbedragen van € 333.000,00, respectievelijk € 17.000,00 (in totaal
€ 350.000,00).
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. W.J. van Boven en mr. A.L. Frenkel, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 juni 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.