ECLI:NL:GHDHA:2020:1141

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
2200082919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens voorbereidingshandelingen woninginbraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is veroordeeld voor voorbereidingshandelingen van een woninginbraak, gepleegd op 4 september 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland. De tenlastelegging omvatte het bezit van voorwerpen, zoals een breekijzer en handschoenen, die bestemd waren voor het begaan van een misdrijf, te weten gekwalificeerde diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking. De verdediging stelde dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen, omdat deze niet vermeldde dat de inbraak zou worden gepleegd door iemand die zich daar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond. Het hof oordeelde echter dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de voorbereidingshandelingen gericht waren op een diefstal in vereniging.

De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de nachtelijke uren op pad was met de bedoeling om in te breken in een woning, wat gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij veroorzaakt. De verdachte had eerder slechts éénmaal te maken gehad met de politie en was na het bewezenverklaarde feit niet opnieuw in aanraking gekomen met justitie. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft geen afzonderlijke straf opgelegd voor het tweede feit, omdat dit reeds was meegenomen in de veroordeling voor het eerste feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000829-19
Parketnummer: 09-175025-18
Datum uitspraak: 1 juli 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 15 februari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
17 juni 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest voor de duur van 2 uur per dag.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 4 september 2018, te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten gekwalificeerde diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, op een besloten erf waarop een woning staat (zoals omschreven in artikel 311 lid 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, te weten een breekijzer en/of één of meer pa(a)r(en) handschoenen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij, op of omstreeks 4 september 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op een besloten erf aan de Rijksstraatweg 6
en/of 7c, zijnde grond toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt naar aanleiding daarvan als volgt.
Op 4 september 2018 omstreeks 02:40 uur kwam een melding binnen van een getuige die vier mannen had zien lopen op een erf behorende bij een woning gelegen aan de Rijksstraatweg 6 te Den Hoorn. Deze getuige, [naam], heeft verklaard dat alle mannen op het erf van de woning op (het hof begrijpt: Rijksstraatweg) nummer 6 hebben gelopen en dat zij ook alle vier naar binnen hebben gekeken bij de woning. Hij heeft gehoord dat zij aan het praten waren en gezien dat zij – toen de politie kwam aanrijden – op het erf uit het zicht liepen. De mannen verschuilden zich vervolgens achter een caravan die op het erf van het perceel Rijksstraatweg 7c stond. Aldaar werden de mannen aangehouden. Direct naast één van de vier aangehouden mannen troffen agenten een koevoet, twee schroevendraaiers en handschoenen aan. Deze voorwerpen voelden droog aan, terwijl het kort daarvoor geregend had.
De hiervoor genoemde en de overigens uit de bewijsmiddelen volgende feiten en omstandigheden duiden erop dat de verdachte, samen met drie anderen, op inbrekerspad was en dat zij van plan waren in te breken bij de woning waar zij zijn gezien en waar zij naar binnen hebben gekeken. Het kan niet anders dan dat zij de eerdergenoemde voorwerpen met dat doel bij zich hadden. De verdachte heeft geen aannemelijke, hem ontlastende, verklaring afgelegd over met welk doel hij zich daar met zijn medeverdachten bevond, noch over de aangetroffen voorwerpen of over zijn rol in het kennelijke plan. Te meer nu contra-indicaties daarvoor ontbreken, gaat het hof ervan uit dat de verdachte de genoemde voorwerpen in nauwe en bewuste samenwerking met zijn drie
medeverdachten voorhanden heeft gehad. De in de tenlastelegging genoemde voorwerpen kunnen voorts zowel afzonderlijk als gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm en ten tijde van het handelen dienstig zijn voor het misdadige doel dat de verdachte en zijn medeverdachten voor ogen hadden, te weten het in vereniging plegen van een woninginbraak. Gelet op de aangetroffen voorwerpen gaat het hof ervan uit dat het de bedoeling was dat de inbraak die nacht zou hebben plaatsgehad, indien de inbraak niet was verijdeld door de aanhouding van de verdachten.
Het hof acht het onder 1 tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, nu –zakelijk weergegeven- in de tenlastelegging het vereiste van artikel 311 lid 1 sub 3 van het Wetboek van Strafrecht ontbreekt, te weten:
“door iemand die zich daar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt”.
Naar het oordeel van de raadsman kan het bewezenverklaarde feit derhalve niet worden gekwalificeerd als een strafbaar feit, nu de maximumstraf van het tenlastegelegde strafbare feit niet acht jaar maar zes jaar is.
Het hof overweegt naar aanleiding daarvan als volgt.
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht. Die bepaling stelt kort gezegd strafbaar de uit bepaalde handelingen bestaande voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Het gaat dus om een situatie waarin het beoogde misdrijf of een begin van uitvoering daarvan niet is gevolgd, zodat in de regel een concrete omschrijving van de wijze waarop het voorbereide misdrijf gepleegd zou gaan worden niet mogelijk is. Voor een veroordeling is noodzakelijk dat vaststaat op welk soort misdrijf met een strafmaximum van acht jaren of meer de voorbereidings-handelingen waren gericht. Dat dient dan ook in de tenlastelegging te worden opgenomen. Maar dat betekent niet dat alle bestanddelen van dat misdrijf in de tenlastelegging moeten worden opgesomd. Voldoende is dat op grond van de tenlastelegging duidelijk is op welk in de strafwet omschreven misdrijf met een strafbedreiging van acht jaren gevangenisstraf of meer, de nader omschreven voorbereidingshandelingen volgens de steller van de tenlastelegging waren gericht (zie HR 17 september 2002, NJ 2002, 626).
Het hof stelt vast dat de steller van de tenlastelegging in de onderhavige zaak onmiskenbaar heeft beoogd ten laste te leggen dat de voorbereidingshandelingen waren gericht op een diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt. Dat laatstgenoemd bestanddeel niet is opgenomen in de tenlastelegging doet daar niet aan af, te meer omdat in de tenlastelegging uitdrukkelijk wordt verwezen naar artikel 311 lid 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht. Daar komt nog bij dat aan de verdachte - naast de voorbereidingshandelingen - ook (als feit 2) wordt verweten dat hij zich tegen de (kenbare) wil van de rechthebbende heeft bevonden op het besloten erf van (onder meer) de woning welke kennelijk het doelwit was van de als feit 1 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen.
Aangezien op het plegen een woninginbraak zoals hiervoor omschreven een gevangenisstraf is gesteld van ten hoogste negen jaren is sprake van op grond van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde voorbereidingshandelingen. Het verweer wordt derhalve verworpen
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
het medeplegen van voorbereiding van diefstal door twee of meer verenigde personen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op een besloten erf waarop een woning staat, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevinden, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is samen met anderen in de nachtelijke uren op pad gegaan met de bedoeling om in te breken in een woning.
Een misdrijf als het onderhavige — en ook het treffen van voorbereidingen daartoe — veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers alsook in de maatschappij in het algemeen.
Het hof houdt rekening met het feit dat de verdachte eerder slechts éénmaal is veroordeeld voor een overtreding en na het bewezenverklaarde feit niet met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Geen straf of maatregel ter zake feit 2
Het hof ziet in verband met het bepaalde in artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht geen aanleiding om ook nog afzonderlijk voor feit 2 een straf op te leggen, gelet op de veroordeling voor feit 1 en de daarbij opgelegde straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 9a, 22c, 22d, 46, 47, 62 en 311van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte van ter zake van onder 1 bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J.J. van den Honert,
mr. B.P. de Boer en J.A.M.J. Janssen-Timmermans, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 juli 2020.
Mr. M.J.J. van den Honert en J.A.M.J. Janssen-Timmermans zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.